Raad
van State
200200319/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 10 januari 2002 in het geding tussen:
Bij besluit van 1 januari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [verweerder] (hierna: de vreemdeling) om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 10 januari 2002, verzonden op die dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 17 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2002 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Bij brief van 7 februari 2002 heeft zij nadere producties ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A. Venekamp, ambtenaar ten departemente, en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Younge, als advocaat werkzaam voor de Stichting Rechtsbijstand Asiel Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort, totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dat artikel is het eerste lid niet van toepassing, indien het besluit de afwijzing van de aanvraag binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren inhoudt.
Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt, indien de staatssecretaris voornemens is de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, binnen
48 proces-uren af te wijzen, het schriftelijk voornemen daartoe aan de vreemdeling uitgereikt.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in een aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 tot 08.00 niet meetellen.
2.2. De grieven I en II, bezien in onderlinge samenhang, klagen dat - samengevat weergegeven - de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de zaak in essentie identiek is aan die, welke heeft geleid tot een uitspraak van de Afdeling van 20 december 2001 en sprake is van overschrijding van de 48-uurs-termijn.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat in evenbedoelde zaak door de staatssecretaris niet gemotiveerd was uiteengezet dat en waarom, welke van de door de vreemdeling gebruikte uren redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek, terwijl in de voorliggende zaak is aangevoerd dat de termijnoverschrijding, die is veroorzaakt aan de kant van de vreemdeling en die 24 uur en 33 minuten bedraagt, is verstreken met het wachten op de rechtshulp. Met een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 29 juni 2001 in zaak no. 200102564/1 (gepubliceerd in JV 2001/208) [redactie: LJN url('AE1158',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=32873)], betoogt de staatssecretaris dat de tijd die verstrijkt met het wachten op de rechtshulp op één lijn moet worden gesteld met de tijd die verstrijkt met het wachten op een tolk en derhalve niet kan worden aangemerkt als beschikbaar voor het onderzoek naar de aanvraag.
Onder verwijzing naar de toelichting op artikel 3.117 van het Vb 2000 en naar de vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000 toegepaste beleidsregels betoogt de staatssecretaris dat indien de vreemdeling meer tijd heeft benut met rechtshulp dan daarvoor formeel beschikbaar was, die tijd niet door hem kon worden benut voor het onderzoek. Hij ziet zich omwille van de zorgvuldigheid van het onderzoek in dat geval immers genoopt met de aanvang van het nader gehoor en het geven van de beschikking te wachten tot de voorbereiding van dat gehoor is voltooid, eventueel aanvullingen en correcties op het verslag er van zijn aangebracht en een zienswijze, als bedoeld in artikel 3.117 van het Vb 2000, is gegeven.
2.3. Dienaangaande wordt als volgt overwogen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (voormelde uitspraak van 20 december 2001 in zaak no. 200105777/1, gepubliceerd in JV 2002/44) [redactie: url('AD9277',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=31411)], heeft de wetgever ter bepaling of een aanvraag geschikt is om in een aanmeldcentrum te worden afgewezen een naar tijdsduur gemeten maatstaf voorgeschreven. Daarbij heeft, blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000 en de toelichting op het Vb 2000, de gedachte voorgezeten dat het vereiste dat binnen 48 proces-uren afdoende kan worden beoordeeld of de aanvraag kan worden afgewezen waarborgt dat op deze wijze slechts zaken worden afgehandeld, die geen tijdrovend onderzoek vergen.
2.3.1. De aldus gekozen maatstaf kan deze door de wetgever beoogde waarborg slechts bieden, indien de uren die voor het onderzoek benut kunnen worden, worden aangemerkt als proces-uren in de zin van voormeld artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000. Uit die bepaling vloeit voort dat, buiten de uren van 22.00 tot 08.00 uur, in beginsel alle uren die sedert de aanmelding van een vreemdeling tot de uitreiking van de beschikking verstrijken, als proces-uren zijn aan te merken.
2.3.2. De zinsnede: ‘..uren die voor het onderzoek naar de aanvraag (..) beschikbaar zijn’, kan derhalve niet zo worden opgevat dat bij overschrijding van het aantal uren dat voor onderdelen van het onderzoek naar de aanvraag bij wettelijk voorschrift of beleidsregel is voorzien de ‘klok’ kan worden ‘stil gezet’, ongeacht de oorzaak van die overschrijding. Voorts geldt dat alle activiteiten die noodzakelijk zijn voor een zorgvuldige besluitvorming, deel uitmaken van het onderzoek, als bedoeld in de bepaling, ook indien ze niet worden verricht door of vanwege de staatssecretaris.
2.3.3. Het voornemen van de staatssecretaris om een zaak binnen het aanmeldcentrum af te doen, brengt diens verantwoordelijkheid voor het afronden van het onderzoek en de daarop gebaseerde besluitvorming binnen de bij het Vb 2000 gestelde termijn van 48 proces-uren met zich. Hierbij past niet dat de staatssecretaris gedurende relatief lange periodes passief wacht op een voor de zorgvuldige afdoening van de zaak noodzakelijk geachte bijdrage van de zijde van de vreemdeling, onder het zogenoemde stil zetten van de klok. Gelet op de rechtsgevolgen die de wet verbindt aan afdoening van asielzaken binnen 48 proces-uren, moet aan die termijn de hand worden gehouden.
2.3.4. Niet als proces-uren zijn slechts aan te merken de uren die ten gevolge van door de staatssecretaris aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en/of omstandigheden redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag.
2.3.5. Dat in feite, bijvoorbeeld omdat onderdelen van het onderzoek niet goed op elkaar aansluiten, geen onderzoek plaatsvindt is op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de daarmede gemoeide tijd niet voor het onderzoek kan worden benut. Een zodanige grond kan wel gelegen zijn in het niet beschikbaar zijn van voor het uitvoeren van het onderzoek noodzakelijke faciliteiten, ten gevolge van omstandigheden die de staatssecretaris niet zijn toe te rekenen, zoals bijvoorbeeld het incidenteel ontbreken van een tolk.
2.3.6. Dat aan bepaalde delen van het onderzoek meer tijd wordt besteed dan daarvoor in de regelgeving is voorzien, vormt op zichzelf in beginsel evenmin grond om de daarmee gemoeide uren niet aan te merken als proces-uren. Geeft de rechtshulpverlener te kennen dat voor de voorbereiding van het nader gehoor, dan wel het uitbrengen van de zienswijze, meer tijd nodig is, dan vloeit uit diens verantwoordelijkheid voor het verloop van de procedure voort dat de staatssecretaris zich bezint op het voornemen de zaak via de AC-procedure af te doen. Houdt hij niettemin aan dat voornemen vast, dan ligt het op zijn weg om, voor zover het geven van de beschikking binnen de gestelde termijn van 48 proces-uren dat toelaat, de rechtshulpverlener een termijn te stellen om zijn werkzaamheden af te ronden en, voor zover nodig, het inmiddels bereikte resultaat op papier te zetten, of om toepassing te geven aan artikel 3.117, vijfde lid, van het Vb 2000.
2.4. In de voorliggende zaak heeft de vreemdeling zich op 28 december 2001 om 14:00 uur aangemeld. Behoudens ten aanzien van de twee uur en achtenveertig minuten, van 17:40 tot 19:58 uur op 30 december 2001 en van 15:10 tot 15:40 uur op 1 januari 2002, waarin gewacht werd op een tolk, heeft de staatssecretaris in de stukken, noch ter zitting van de voorzieningenrechter, gemotiveerd uiteengezet, waarom - vele - uren zijn verstreken met het wachten op het moment, waarop de rechtshulpverlener de vreemdeling kon bijstaan bij de voorbereiding van het nader gehoor en het formuleren van een zienswijze. Gesteld noch gebleken is dat de staatssecretaris zich op enig moment op de hoogte heeft gesteld van de oorzaken van dit oponthoud en is nagegaan of en op welke wijze het onderzoek weer op gang kon worden gebracht. De verwijzing naar voormelde uitspraak van 29 juni 2001 kan de staatssecretaris niet baten, aangezien het in de desbetreffende zaak ging om de niet-beschikbaarheid van een tolk en deze belemmering door toedoen van de staatssecretaris binnen enkele uren werd opgeheven. Geoordeeld moet derhalve worden dat de 48-uurs-termijn was verstreken voordat de afwijzende beschikking op 1 januari 2002 om 20:35 uur is uitgereikt.
De conclusie is dat de staatssecretaris de aanvraag niet binnen 48 proces-uren heeft afgewezen. De grieven I en II falen mitsdien.
2.5. Grief III klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ten onrechte in de AC-procedure heeft afgewezen en aldus heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3.111, eerste lid, en 3.115, tweede lid, van het Vb 2000. Nu deze grief naast de hiervoor besproken grieven I en II geen zelfstandige betekenis toekomt, treft deze evenmin doel.
2.6. Grief IV van het hoger-beroepschrift is door de staatssecretaris ter zitting ingetrokken.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter,
en mr. M. Vlasblom en mr. T.M.A. Claessens, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb De ambtenaar van Staat is
Voorzitter verhinderd de uitspraak te
ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2002
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,