Raad
van State
200201818/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de Staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 19 maart 2002 in het geding tussen:
Bij besluit van 28 februari 2002 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 maart 2002, verzonden op 22 maart 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 29 maart 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 april 2002 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) bedraagt de beroepstermijn één week, indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren is afgewezen.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de werking van het besluit omtrent een verblijfsvergunning opgeschort, totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, van dat artikel is het eerste lid niet van toepassing, indien het besluit de afwijzing van de aanvraag binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal uren inhoudt.
Ingevolge artikel 3.117, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) wordt, indien de staatssecretaris voornemens is de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, binnen 48 proces-uren af te wijzen, het schriftelijk voornemen daartoe aan de vreemdeling uitgereikt.
Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder f, van het Vb 2000 wordt onder proces-uren verstaan de uren die voor het onderzoek naar de aanvraag in een aanmeldcentrum beschikbaar zijn, waarbij de uren van 22.00 tot 08.00 niet meetellen.
2.2. Onderdeel C3/12.2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) luidt:
“Indien de asielzoeker tijdens de aanmeldcentrumprocedure zijn eerder afgelegde verklaringen inzake leeftijd, identiteit, nationaliteit, reisroute of het asielrelaas op essentiële punten wijzigt, kan de IND besluiten het aanmeldcentrumproces opnieuw te laten beginnen”.
2.3. In de grieven 1 en 2, bezien in onderlinge samenhang, wordt betoogd dat - samengevat weergegeven - de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris in strijd met het Vb 2000 heeft gehandeld door de aanmeldcentrumprocedure, overeenkomstig het hierboven uiteengezette gevoerde beleid, opnieuw te laten beginnen, nadat de vreemdeling was teruggekomen op zijn eerdere verklaringen omtrent zijn identiteit en leeftijd. Het beleid, neergelegd in de Vc 2000, is niet onredelijk en is niet strijdig met hetgeen in het Vb 2000 is bepaald omtrent de afhandeling van asielaanvragen binnen het aanmeldcentrum, aldus de staatssecretaris.
2.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 december 2001 in zaak no. 200105777/1) , gepubliceerd in JV 2002/44), heeft de wetgever ter bepaling of een aanvraag geschikt is om in een aanmeldcentrum te worden afgewezen een naar tijdsduur gemeten maatstaf voorgeschreven. Daarbij heeft blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Vw 2000 en de toelichting op het Vb 2000 de gedachte voorgezeten dat het vereiste dat binnen 48 proces-uren afdoende kan worden beoordeeld of de aanvraag kan worden afgewezen waarborgt dat op deze wijze slechts zaken worden afgehandeld, die geen tijdrovend onderzoek vergen.
2.4.1. Zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van 1 mei 2002 in zaak no. 200201451/1) , ter voorlichting van partijen in afschrift aangehecht), kan voor het aannemen dat de wettelijke termijn van 48 proces-uren voor het onderzoek naar de aanvraag in situaties, als omschreven in het hierboven weergegeven onderdeel van de Vc 2000, opnieuw aanvangt, slechts grond zijn, indien de essentie aan de asielaanvraag is ontvallen en bijgevolg in feite een nieuwe aanvraag ter behandeling voorligt.
2.4.2. Dat de vreemdeling een andere identiteit en leeftijd bleek te hebben, deed niet af aan de essentie van diens asielrelaas en was ook niet van wezenlijke invloed op de beoordeling door de staatssecretaris van dat relaas. In het besluit van 28 februari 2002 vormt die omstandigheid slechts een bijkomende grond voor het oordeel van de staatssecretaris dat aan de oprechtheid van de persoon van de vreemdeling, alsmede aan het geloof dat aan diens asielrelaas moet worden gehecht, afbreuk wordt gedaan. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht, zij het niet geheel op juiste gronden, geoordeeld dat het feit dat de vreemdeling zijn verklaringen omtrent zijn identiteit en leeftijd wijzigde, niet kon leiden tot het opnieuw opstarten van de aanmeldcentrumprocedure. Derhalve moet ervan uit worden gegaan dat het onderzoek naar de aanvraag van de vreemdeling op 23 februari 2002 om 21:50 uur is aangevangen. Bijgevolg moet worden geoordeeld dat de afwijzende beschikking, uitgereikt op 28 februari 2002 om 14:00 uur, niet binnen 48 proces-uren is uitgereikt. De grieven falen.
2.5. Het hoger beroep is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop die rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom De ambtenaar van Staat is
Lid van de enkelvoudige kamer verhinderd de uitspraak te
ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2002
Voor eensluidend afschrift
de Secretaris van de Raad van State
voor deze,