200200001/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting “Stichting 'n Monumentje Graag”, gevestigd te Wognum,
appellante,
gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.
Bij besluit van 23 april 2001 heeft de gemeenteraad van Wognum, op voorstel van burgemeester en wethouders van 10 april 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Dorpscentrum 2000".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 13 november 2001, kenmerk 2001-18313, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 31 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 april 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar verschenen de raad van de gemeente Wognum, vertegenwoordigd door P. Meester, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Het plangebied ligt in het dorpscentrum van Wognum. Het plan maakt in het kader van de revitalisering van het winkelgebied De Boogerd onder meer de bouw van een complex met circa 700 m² winkeloppervlak en 8 appartementen mogelijk.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellante heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte goedkeuring is verleend aan het plan voor zover dat ziet op de bouw van een winkel- en appartementencomplex en het niet als zodanig bestemmen van de stolpboerderij aan de Kerkstraat 23 en de twee op dit perceel staande kastanjebomen. Appellante onderstreept het belang van de revitalisering van het winkelgebied, maar voert aan dat het mogelijk is om met behoud van de stolpboerderij en de bomen de winkeluitbreiding mogelijk te maken. Voorts stelt appellante dat de financiële haalbaarheid van het plan onvoldoende is onderbouwd en vreest zij dat de voorziene winkelruimte grotendeels leeg zal blijven staan. Ten slotte voert appellante aan dat de besluitvorming omtrent het onderhavige plan onzorgvuldig is geweest, mede omdat, zo stelt zij, onder de inwoners van Wognum geen draagvlak voor het plan bestaat.
2.4. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de stolpboerderij voor sloop en vervanging door nieuwbouw in aanmerking komt aangezien daardoor betere mogelijkheden voor de herinrichting van winkelgebied De Boogerd ontstaan en tevens een betere relatie kan worden gelegd met de winkels aan de Kerkstraat.
2.5. Verweerders hebben geen reden gezien dit onderdeel van het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben dit plan goedgekeurd. Ten aanzien van de twee kastanjebomen stellen verweerders zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat deze niet voor planologische bescherming in aanmerking komen.
2.6. Wat betreft de financiële uitvoerbaarheid van het plan, overweegt de Afdeling als volgt.
De gemeenteraad heeft op 6 juli 1999 ingestemd met het voorstel van burgemeester en wethouders dat ziet op de revitalisering van het plangebied. In dit voorstel is een financiële paragraaf opgenomen waaruit blijkt dat de gemeenteraad in haar begroting rekening zal houden met de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Alhoewel in de toelichting bij het plan de paragraaf financiële uitvoerbaarheid pro memorie is gelaten, staat de financiële uitvoerbaarheid van het plan derhalve vast. Ter zitting is dienaangaande gebleken dat de gemeenteraad een krediet voor het plan van € 2.300.000 heeft vastgesteld. De uitvoering van de renovatie van de bestaande winkels zal op particulier initiatief plaatsvinden.
Voorts is niet gebleken dat geen behoefte is aan het in het plan voorziene winkelcentrum, mede gelet op de staat van het huidige winkelcentrum. Daarbij neemt de Afdeling nog in aanmerking dat de omstandigheid dat het huidige winkelcentrum leegstand kent nog niet betekent dat een nieuw winkelcentrum niet meer bedrijvigheid aantrekt.
Ter zitting is gebleken dat meerdere winkels interesse hebben om zich te vestigen in het nieuwe winkelgebied.
2.7. Blijkens de stukken geldt als primaire doelstelling van het plan de herinrichting en opwaardering van het winkelgebied De Boogerd. Uitgangspunt daarbij is het bieden van een goed vestigingsklimaat voor ondernemers en een breed assortiment aan branches en producten. Met het oog hierop is in het plan voorzien in de nieuwbouw van 700 m² winkelruimte met daarboven acht appartementen.
Vaststaat dat de in geding zijnde kastanjebomen niet behoren tot het op karakteristieke kenmerken geselecteerde bomenbestand in de gemeente. Appellante heeft niet aangetoond dat de betrokken bomen wel tot dit bomenbestand zouden moeten behoren. Voorts zal handhaving van de bomen, gelet op de korte afstand tot het bouwvlak van het voorziene winkel- en appartementencomplex, leiden tot verminderde lichtinval en beperking van het zicht. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat bij het als zodanig bestemmen van de door appellante bedoelde bomen niet zodanige belangen bestaan dat deze niet ondergeschikt kunnen worden geacht aan met de bouw van het winkel- en appartementencomplex gediende belangen.
Vaststaat dat met name de voorgevel een karakteristiek kenmerk is van de stolpboerderij. Deze is niet te verbouwen tot winkeleenheid, zonder daarbij het uitwendige karakter, waaronder de voorgevel, aan te tasten. Het behoud van de stolp op de huidige locatie doet voorts afbreuk aan het doel van het plan dat ziet op de herinrichting van het gebied. Door de verplaatsing van enkele karakteristieke elementen van de stolp wordt samenhang gecreëerd tussen het winkelgebied De Boogerd en de winkels aan de Kerkstraat. Gelet op het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat bij het als zodanig bestemmen van de stolpboerderij niet zodanige belangen zijn betrokken dat deze niet ondergeschikt kunnen worden geacht aan met de bouw van het winkel- en appartementencomplex gediende belangen.
Overigens is verplaatsing van enkele karakteristieke elementen van de stolp naar een locatie aan de Zwaagdijk mogelijk. Ter zitting is gebleken dat een bouwaanvraag daartoe is ingediend.
2.8. Tot slot is de Afdeling van oordeel dat de stelling van appellante dat het plan niet wordt gedragen door de inwoners van Wognum geen doel treft. Verweerders kunnen slechts goedkeuring aan het plan onthouden indien dit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening dan wel indien het plan of de totstandkoming daarvan in strijd zijn met het recht. Gelet op dit toetsingskader hebben verweerders, nu het plan met instemming van een meerderheid van de gemeenteraad is vastgesteld, in voornoemde stelling van appellante geen aanleiding behoeven te zien hun goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.9. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is genomen of voorbereid in strijd met het recht.
Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Gastel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002