200106046/1.
Datum uitspraak: 24 juli 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats]
gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerders.
Bij besluit van 5 april 2001 heeft de gemeenteraad van Stede Broec, op voorstel van burgemeester en wethouders van 19 maart 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Gasfabrieksterrein Outger Jacobszstraat".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 30 oktober 2001, kenmerk 2001-13196, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 5 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 6 februari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door mr. F. Arents, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Tevens is daar verschenen de raad van de gemeente Stede Broec, vertegenwoordigd door C. Boon en R. Pastoor, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex bestaande uit 21 appartementen en een parkeerterrein op het terrein van een voormalige gasfabriek aan de Outger Jacobszstraat in de kern Bovenkarspel.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan het plan hebben verleend. Zij hebben bezwaar tegen het voorgestane appartementencomplex. Dit past niet in de omgeving en is te dicht bij hun woningen voorzien. Daarnaast is volgens appellanten sprake van een vervuilde bodem ter plaatse. Verder zijn toezeggingen gedaan die niet zijn nagekomen, is informatie achtergehouden en is foutieve informatie verschaft. Tot slot vrezen appellanten voor waardevermindering van hun woningen als gevolg van de komst van het appartementencomplex.
2.4. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan dan ook goedgekeurd. De invulling van het plangebied is volgens verweerders een volgende stap in de verdere verstedelijking van de gemeente Stede Broec, waaronder de kern Bovenkarspel. Voorts stellen zij dat de omvang en de plaats van het appartementencomplex in de omgeving passen.
2.5. Ten aanzien van de verontreinigde bodem is vast komen te staan dat de in het plan opgenomen gronden gesaneerd zullen worden. In de toelichting bij het plan wordt ingegaan op de voorgestane sanering van het plangebied. Voor de sanering is een afzonderlijke procedure doorlopen in het kader van het bodemsaneringsplan op grond van de Wet Bodembescherming. In de bodemvervuiling hebben verweerders, gelet op het voorgaande, geen aanleiding behoeven te zien hun goedkeuring aan het plan te onthouden.
Voor zover appellanten bezwaar hebben tegen de procedure ingevolge de Wet Bodembescherming, stelt de Afdeling vast dat die niet aan de orde is. Ook de bezwaren van appellanten dat in deze procedure rapporten zijn achtergehouden dan wel dat hen anderszins informatie is onthouden, kunnen thans niet aan de orde komen.
2.6. Dat voornoemde procedure in het kader van de Wet Bodembescherming synchroon loopt aan de onderhavige bestemmingsplanprocedure heeft in dit geval tot een complexe situatie aanleiding gegeven, in het bijzonder wat betreft de duiding van stukken. Niet gebleken is evenwel dat in het kader van de bestemmingsplanprocedure toezeggingen niet zijn nagekomen. Het bedenkingenschrift van appellanten is bij verweerders, anders dan appellanten menen, op de juiste wijze en zoals toegezegd, behandeld. Niet gebleken is voorts dat ten aanzien van de onderhavige procedure stukken zijn achtergehouden. Verweerders hebben in deze bezwaren en het bezwaar dat bij de aankoop van de woning door appellanten geen informatie is verschaft over de in het plan voorziene woningbouw, wat daar op zichzelf ook van zij, derhalve geen aanleiding behoeven te zien hun goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7. Blijkens de stukken rust op het desbetreffende perceel de bestemming “Woondoeleinden”. Het plan heeft als primaire doelstelling de ontwikkeling van een appartementencomplex met 21 appartementen in drie en vier lagen en een parkeerterrein.
Wat betreft het bezwaar van appellant dat het appartementencomplex te dicht bij de woningen van appellanten zou zijn gelegen en dat deze niet in de omgeving past, overweegt de Afdeling het volgende. Het provinciaal beleid dat ziet op de Hoorn-Enkhuizen/Stede Broec-zone (HES-zone), neergelegd in het streekplan Noord-Holland Noord, richt zich met name op de verdere verstedelijking van het onderhavige gebied. Met het plan wordt voorzien in deze woonbehoefte.
Uit de stukken is gebleken dat in het gebied rond de voormalige gasfabriek reeds bebouwing aanwezig is. Ter zitting is gebleken dat de afstand van de woningen tot aan de plangrens weliswaar ongeveer 19 meter bedraagt doch dat de afstand tot aan het bouwblok ongeveer 36 meter bedraagt. Eerst op ongeveer 36 meter afstand kan derhalve het appartementencomplex, met een maximale hoogte van 12 meter, worden opgericht.
Wat betreft de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van de woningen van appellanten bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerders hieraan in redelijkheid een doorslaggevend gewicht hadden moeten toekennen. Overigens wijst de Afdeling erop dat, voorzover appellanten ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan menen schade te lijden, artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, onder de daar genoemde omstandigheden, voorziet in een regeling ter vergoeding van schade.
2.8. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan.
Het beroep van appellanten is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Gastel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2002