200106052/1.
Datum uitspraak: 28 december 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's?Gravenhage van 26 november 2001 in het geding tussen:
de Staatssecretaris van Justitie.
Bij besluit van 8 november 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 november 2001, verzonden op 3 december 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s?Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 10 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 december 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, met het oog op uitzetting, in bewaring worden gesteld.
Paragraaf A4/3.1, aanhef en onder c, van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt dat niet tot uitzetting wordt overgegaan, tenzij het openbaar ministerie daartegen geen bezwaar heeft, indien het een vreemdeling betreft die als verdacht van een strafbaar feit is aangehouden, of tegen wie een strafvervolging wegens misdrijf is ingesteld, of die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld of ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Een en ander, zolang het onderzoek nog niet is beëindigd, of omtrent de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de opgelegde straf of maatregel nog niet is ondergaan.
2.2. Appellant heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat volgens eigen verklaring van het openbaar ministerie ervan mag worden uitgegaan dat het geen bezwaar heeft tegen de verwijdering van de vreemdeling tenzij uitdrukkelijk het tegenovergestelde wordt aangegeven, aangezien een dergelijke - ten aanzien van appellant - bevoegdelijk daartoe afgegeven verklaring niet bestaat.
2.2.1. Deze grief treft geen doel. Aan het terzake in de Vreemdelingencirculaire 2000 gestelde, wordt, naar verweerder in zijn reactie nogmaals heeft bevestigd, aldus uitvoering gegeven, dat als het openbaar ministerie niet aangeeft dat niet mag worden uitgezet, er geen bezwaar is tegen uitzetting en de hieraan eventueel voorafgaande bewaring. Deze wijze van uitvoering is niet in strijd met enige rechtsregel. Anders dan appellant wil, behoeft het openbaar ministerie er derhalve niet uitdrukkelijk blijk van te geven dat tegen zijn uitzetting geen bezwaar bestaat om de bewaring rechtmatig te doen zijn.
2.3. Hetgeen appellant voor het overige in het hoger-beroepschrift heeft aangevoerd, bevat uitsluitend een herhaling van in beroep naar voren gebrachte standpunten, waarop de rechtbank heeft beslist. Dit zijn geen grieven in de zin van artikel 85 van de Vw 2000. Het aldus aangevoerde kan niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.4. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Grol, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Grol
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 december 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,