ECLI:NL:RVS:2001:AD4988

Raad van State

Datum uitspraak
12 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103726/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • M.G.J. Parkins-de Vin
  • M.P. Glerum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage inzake vreemdelingenbewaring na detentie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 juli 2001, waarin de rechtbank de opheffing van de vreemdelingenbewaring heeft bevolen. Appellant was op 5 juli 2001 in vreemdelingenbewaring gesteld, na zijn ontslag uit voorlopige hechtenis. De rechtbank oordeelde dat de vreemdelingenbewaring onrechtmatig was, omdat de Staatssecretaris niet met voldoende voortvarendheid de uitzetting had voorbereid. Appellant stelde dat de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was, omdat de Staatssecretaris niet had gezorgd voor een tijdige voorbereiding van de uitzetting.

De Raad van State oordeelde dat de Staatssecretaris niet kon worden verplicht om de voorbereiding van de uitzetting zo te organiseren dat deze direct na het einde van de detentie zou plaatsvinden, aangezien de datum van ontslag uit detentie ongewis was. De Raad bevestigde dat de vreemdelingenbewaring niet onrechtmatig was, omdat de omstandigheden van het geval, zoals de onduidelijkheid over de datum van ontslag, dit niet toelieten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zij het met verbetering van de gronden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Staatssecretaris om rekening te houden met de specifieke omstandigheden van vreemdelingen die na detentie in vreemdelingenbewaring worden gesteld, en dat niet altijd een directe aansluiting tussen detentie en uitzetting mogelijk is. De Raad van State heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
200103726/1.
Datum uitspraak: 12 september 2001
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 12 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 juli 2001, verzonden op 24 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard en met ingang van die dag de opheffing van de bewaring bevolen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij faxbericht, bij de Raad van State binnengekomen op 6 augustus 2001, heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de Staatssecretaris) een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M. Hersman, advocaat te Amsterdam, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door A. van de Burgt, ambtenaar in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat, omdat de Staatssecretaris zijn uitzetting niet met voldoende voortvarendheid ter hand heeft genomen, de vreemdelingenbewaring niet eerst vanaf 12 juli 2001, doch steeds onrechtmatig is geweest.
2.2. De Staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de vreemdelingenbewaring niet vanaf de aanvang onrechtmatig was. Volgens hem is sprake van een geval, als bedoeld in paragraaf A5/5.3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), waarbij de datum van ontslag uit detentie niet bij voorbaat vaststond, zodat niet eerder met de voorbereiding van de uitzetting behoefde te worden aangevangen, dan is geschied.
2.3. De Staatssecretaris kan tot uitzetting overgaan, indien de vreemdeling niet of niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en nalaat Nederland eiger beweging te verlaten. Teneinde de uitzetting te effectueren kan de vreemdeling krachtens artikel 59 van de Vw 2000 in bewaring worden gesteld.
Voormelde paragraaf A5/5.3.7.1 van de Vc 2000 luidt, voorzover thans van belang:
"Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie
in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moeten worden (...). "
Toch kan het voorkomen dat een vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moet worden. Dit geval kan zich voordoen bij detentie waarvan niet bij voorbaat de datum van ontslag vaststaat, zoals bij voorlopige hechtenis en kortdurende detentie.
2.4. Ter zitting is gebleken dat appellant ter zake van overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht is veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf. Van dat vonnis heeft hij hoger beroep ingesteld. Op 5 juli 2001 is appellant uit voorlopige hechtenis ontslagen, waarna hij in vreemdelingenbewaring is gesteld.
2.5. Nu appellant nog niet onherroepelijk was veroordeeld, was, anders dan appellant ter zitting heeft gesteld, de datum van zijn ontslag uit detentie ongewis. In die situatie kon van de Staatssecretaris niet worden gevergd dat de voorbereiding van de uitzetting zo werd ingericht, dat die uitzetting aansluitend aan het einde van de detentie kon plaatsvinden en iedere vreemdelingenbewaring dientengevolge achterwege kon blijven. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat, omdat dat niet is gebeurd, de bewaring vanaf de aanvang onrechtmatig was. Het in overweging 2.1. weergegeven betoog van appellant faalt.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene, is het hoger beroep ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Glerum
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2001
273-382
Verzonden: 12 september 2001
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,