ECLI:NL:RVS:2001:AD4494

Raad van State

Datum uitspraak
31 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200103595/1.
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • H. Troostwijk
  • E.A. Alkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing asielaanvraag door Staatssecretaris van Justitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 juli 2001. De rechtbank had het besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 5 mei 2001, waarin een verzoek om terug te komen op de afwijzing van de asielaanvraag werd afgewezen, vernietigd. Echter, de rechtbank liet de rechtsgevolgen van dit besluit in stand. De appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen niet heeft vernietigd. De Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank niet op de juiste wijze toepassing heeft gegeven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Daarom is het hoger beroep gegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 5 mei 2001 in stand zijn gelaten. De Staatssecretaris van Justitie wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de overwegingen van de rechtbank die in hoger beroep niet zijn vernietigd. Tevens wordt de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

Raad
van State
200103595/1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant]
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 juli 2001 in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 mei 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een verzoek van appellant om terug te komen op de afwijzing van zijn aanvraag om hem als vluchteling toe te laten afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 juli 2001, verzonden op 16 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 juli 2001, bij de Raad van State binnengekomen op 20 juli 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 26 juli 2001 heeft de staatssecretaris een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft het besluit van 5 mei 2001 vernietigd, omdat het een deugdelijke motivering ontbeert. In haar eigen oordeel over het asielrelaas van appellant heeft de rechtbank evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen ervan niettemin in stand te laten.
2.2. In geding is uitsluitend de vraag of de rechtbank aldus op juiste wijze toepassing heeft geven aan artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.3. Voor toepassing van die bepaling is in beginsel slechts plaats, indien na de vernietiging van het bestreden besluit, nog slechts één besluit rechtens mogelijk is. Een dergelijke situatie doet zich hier evenwel niet voor. Van bijzondere omstandigheden die tot het oordeel leiden dat voor die toepassing niettemin plaats was, is voorts niet gebleken.
2.4. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van 5 mei 2001 daarbij in stand zijn gelaten, te worden vernietigd. De staatssecretaris zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank, voor zover die in hoger beroep niet is vernietigd, is overwogen.
2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 11 juli 2001 in zaak nr. AWB 01/18519 VRWET, voorzover de rechtsgevolgen van het besluit van 5 mei 2001 daarbij in stand zijn gelaten en bevestigt die uitspraak voor het overige;
II. veroordeelt de Staatssecretaris van Justitie in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van ƒ 710,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer).
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. E.A. Alkema, Leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Groeneweg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2001
32-319.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,