ECLI:NL:RBSGR:2001:AD5978

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/18519
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
  • B.T. Goerdat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een herhaalde aanvraag voor asiel van een Sudanese vreemdeling in het licht van beleidswijzigingen en jurisprudentie

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 juli 2001 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de herhaalde asielaanvraag van eiser, een Sudanese vreemdeling. Eiser, die sinds 13 november 2000 in Nederland verblijft, had eerder een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend, welke was afgewezen wegens kennelijke ongegrondheid. De rechtbank oordeelt dat bij de beoordeling van een herhaalde aanvraag rekening kan worden gehouden met jurisprudentiële ontwikkelingen. Dit is relevant in het licht van de beleidswijziging van 8 september 2000, die niet duidelijk is ten aanzien van de Zuid-Sudanese niet-Arabische bevolkingsgroepen.

De rechtbank stelt vast dat verweerder zich onvoldoende heeft gemotiveerd over de vraag of eiser zich probleemloos kan vestigen in het noorden van Sudan, gezien zijn afkomst uit het zuiden van het land. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser bijna zijn gehele leven in het noorden van Sudan heeft gewoond zonder dat is gebleken dat hij daar niet kan aarden. De rechtbank concludeert dat de vrees van eiser voor vervolging wegens een commuun delict niet kan worden herleid tot de gronden van het Vluchtelingenverdrag.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, vastgesteld op f 1.420,--. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet, en benadrukt het belang van een deugdelijke motivering door de overheid in asielzaken.

Uitspraak

UITSPRAAK
Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vw2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/18519 VRWET
Inzake : A, eiser, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr R.C. van den Berg, advocaat te Eindhoven,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr A.T. Idema, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Eiser heeft gesteld dat hij is geboren op [...] 1971 en dat hij de Sudanese nationaliteit bezit. Hij verblijft sedert 13 november 2000 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Op 18 november 2000 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij beschikking van 21 november 2000 is de aanvraag van eiser niet ingewilligd wegens de kennelijke ongegrondheid ervan. Bij uitspraak van 5 december 2000 (AWB 00/71474 VRWET) heeft de president van de rechtbank Den Haag het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen en het bezwaar met toepassing van het bepaalde in artikel 33b Vw1965 ongegrond verklaard. Op 4 mei 2001 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend. Verweerder heeft eiser schriftelijk mededeling gedaan van het voornemen de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft zijn zienswijze op deze mededeling schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 5 mei 2001 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen.
2. Bij schrijven van 6 mei 2001 heeft eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 18 mei 2001. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn herhaalde aanvraag en zijn beroep gesteld dat het onderhavige besluit niet genomen had mogen worden voordat het medisch advies gereed was. De AC-procedure kan volgens eiser niet eerder zijn afgerond dan op 7 mei 2001, op welke datum de IND eiser uitstel van vertrek om medische redenen heeft verleend. Vanaf 6 mei 2001 om 20.25 is er volgens eiser daarom sprake van een aan verweerder toe te rekenen termijnoverschrijding. Eiser heeft voorts gesteld dat aan zijn aanvraag nova ten grondslag liggen. In dit verband heeft eiser gesteld dat er andersluidende jurisprudentie is op het punt van het ten aanzien van Sudanese asielzoekers gewijzigde vvtv-beleid Eiser heeft daarbij verwezen naar een tweetal uitspraken, respectievelijk van deze rechtbank van 23 januari 2001, AWB 01/377 en van deze rechtbank (nevenzittingsplaats Zwolle) van 21 februari 2001, Awb 01/4933.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers (herhaalde) aanvraag om toelating als vluchteling niet steunt op rechtens relevante nova in de zin van artikel 4:6 Awb. Volgens verweerder kan het beroep van eiser op de door hem aangehaalde uitspraken hem niet baten. Immers de president van de rechtbank heeft bij zijn uitspraak van 5 december 2000 in het kader van eisers eerste aanvraag, verweerders beschikking van 21 november 2000 getoetst aan de geldende rechtsregels, zoals die golden ná de invoering van de beleidswijziging ten aanzien van Sudanese asielzoekers van 8 september 2000. De door eiser aangevoerde medische problemen kunnen voorts niet als asielgerelateerde nova worden beschouwd. Dit laatste is overigens, nu het om nierstenen blijkt te gaan, niet verder in discussie.
4. De rechtbank overweegt het volgende. Het bestreden besluit is genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure. In hoofdstuk C3/12.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) is bepaald dat die procedure zich slechts leent voor een asielaanvraag waaromtrent geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarop binnen 48 procesuren zorgvuldig kan worden beslist.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat de onderhavige aanvraag binnen de daarvoor in het kader van het AC-model beschikbare termijn is afgehandeld. Aan de stelling van gemachtigde dat de AC-procedure eerst op 7 mei 2001 is beëindigd, nadat het medisch advies gereed was, kan worden voorbijgegaan nu verweerder een medisch onderzoek heeft gelast ter beoordeling van de vraag of de gezondheidssituatie van eiser aan uitzetting in de weg staat. Naar het oordeel kan de aan een dergelijk onderzoek bestede tijd niet ten koste gaan van de 48-uurstermijn waarbinnen aanvragen binnen het AC-model dienen te worden afgehandeld.
6. De rechtbank overweegt verder als volgt. Eiser heeft reeds eerder hier te lande aanvragen om toelating als vluchteling dan wel wegens klemmende redenen van humanitaire aard ingediend, op welke aanvragen bij uitspraak van 1 december 2000 door de president van deze rechtbank onherroepelijk is beslist.
7. Ingevolge het bepaalde in art. 4:6 van de Awb is, indien na een gehele of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Nu de onderhavige aanvraag een herhaalde aanvraag betreft, dient derhalve te worden beoordeeld of deze is gegrond op rechtens relevan-te nieuwe feiten en omstandigheden.
8. De rechtbank is van oordeel dat onder omstandigheden bij de beoordeling van een herhaalde aanvraag rekening kan worden gehouden met jurisprudentiële ontwikkelingen. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 29 november 1999 (AWB 98/8371), gepubliceerd in JV van 13 april 2000. Thans spelen een rol de door eiser aangehaalde uitspraken met betrekking tot het gewijzigde vvtv-beleid ten aanzien van Sudanese asielzoekers. Uit deze uitspraken komt naar voren dat de beleidswijziging van 8 september 2000 niet duidelijk is, voor zover deze inhoudt dat aan personen die behoren tot de Zuid-Sudanese niet Arabische bevolkingsgroepen of de Nuba-bevolkingsgroepen en die minstens een half jaar probleemloos in Noord-Sudan hebben verbleven geen vvtv wordt verleend. In de uitspraak van 23 januari 2001 is uitgemaakt dat het begrip "probleemloos" onvoldoende is bepaald.
9. Daar eiser heeft verklaard oorspronkelijk afkomstig te zijn uit het zuiden van Sudan (en te behoren tot de stam der Zande) had verweerder met inachtneming van de inhoud van vermelde uitspraken zich gemotiveerd dienen uit te laten met betrekking tot de vraag of eiser zich bij terugkeer al dan niet probleemloos in het noorden van Sudan kan vestigen. Nu het bestreden besluit in dit opzicht een deugdelijke motivering ontbeert, dient het te worden vernietigd.
10. Evenwel ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, Awb in stand te laten. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat eiser bijna zijn gehele leven in het noorden van Sudan heeft gewoond zonder dat is gebleken dat hij zich als zuiderling niet staande heeft kunnen houden. Hetgeen hij heeft aangevoerd over zijn minderwaardig bestaan aldaar wordt terzake als onvoldoende aangemerkt. De vraag of eiser inderdaad probleemloos naar het noorden van Sudan kan terugkeren heeft volgens zijn eigen relaas slechts te maken met zijn vrees voor vervolging wegens het plegen van een commuun delict (namelijk het zonder toestemming verkopen van aan zijn toezicht overgelaten koeien) hetgeen niet kan worden herleid tot één van de gronden waartegen het Vluchtelingenverdrag bescherming beoogt te bieden, tenzij blijkt dat een bestraffing hiervoor onevenredig zwaar is in relatie met de aard en ernst van het gepleegde delict dat van vervolging in de zin van het Verdrag zou kunnen worden gesproken. Hiervan is niet gebleken.
11. Het beroep is derhalve gegrond.
12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op f 1.420,--
(1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van f 710,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit, doch bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, Awb in stand worden gelaten;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad f 1.420,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
IV. RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2001, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Goerdat, griffier.
De griffier buiten staat zijnde mede te ondertekenen
afschrift verzonden op: 16 juli 2001