ECLI:NL:RVS:2001:AD4493
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- E.A. Alkema
- M.P. Glerum
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in vreemdelingenbewaring
In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 24 augustus 2001 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De appellant had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, die op 16 juli 2001 het beroep van de Staatssecretaris van Justitie ongegrond had verklaard. De appellant betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de termijn van één week voor het vooronderzoek, zoals bedoeld in artikel 96, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, geen fataal karakter heeft. Hij stelde dat deze termijn wel fataal is, omdat de termijn van zeven dagen voor het doen van schriftelijke uitspraak niet kan worden verlengd.
De Afdeling overwoog dat het beroep van de appellant een beroep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is. De rechtbank had de termijn voor het vooronderzoek overschreden, maar de Afdeling oordeelde dat deze overschrijding geen zodanige schending van fundamentele rechtsbeginselen opleverde dat het hoger beroep alsnog behandeld kon worden. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen, omdat er geen grond was voor een uitzondering op de regel dat tegen de uitspraak van de rechtbank geen hoger beroep openstaat.
De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Afdeling, in tegenwoordigheid van een ambtenaar van Staat. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.