ECLI:NL:RVS:2001:AB3114

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200004053/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Korthals Altes
  • E.M.H. Hirsch Ballin
  • P.A. Offers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid College van Beroep voor het bedrijfsleven bij subsidieverzoeken op basis van de Landbouwwet

In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de rechtbank versus het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) in het kader van een subsidieaanvraag door Stichting Het Drentse Landschap. De aanvraag om subsidie op basis van de Subsidieregeling zeldzame landbouwhuisdierrassen werd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij afgewezen. De rechtbank te Assen verklaarde zich bevoegd en oordeelde het beroep gegrond. Echter, de Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet bevoegd was om deze zaak te behandelen. De relevante wetgeving, met name de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet, geeft de Minister de bevoegdheid om de subsidieregeling vast te stellen, maar artikel 46 van de Landbouwwet voorziet in een bijzondere regeling voor beroepen tegen besluiten die op deze artikelen zijn gebaseerd. Dit betekent dat het CBb bevoegd is om kennis te nemen van het beroep tegen de afwijzing van de subsidieaanvraag. De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart deze alsnog onbevoegd. Het hoger beroep van de Minister is gegrond, en de zaak wordt doorgezonden naar het CBb voor verdere behandeling.

Uitspraak

Raad
van State
200004053/1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
appellant,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 31 juli 2000 in het geding tussen:
Stichting Het Drentse Landschap, gevestigd te Assen
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 december 1998 heeft appellant de aanvraag om subsidie krachtens de Subsidieregeling zeldzame landbouwhuisdierrassen van 6 juli 1998 (Stcrt. 1998, 128) (hierna: de regeling) van Stichting Het Drentse Landschap (hierna: de Stichting) afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 1999 heeft appellant het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij brief van 23 november 1999 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven het beroepschrift aan de rechtbank doorgezonden.
Bij url(' uitspraak van 31 juli 2000',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=20978), verzonden op 31 juli 2000, heeft de arrondissementsrechtbank te Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 24 augustus 2000, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2000, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 16 februari 2001 heeft de Stichting een memorie van antwoord ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 mei 2001, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. L.P. de Wit , ambtenaar van het ministerie, en de Stichting, vertegenwoordigd door mr. P.J.G.G. Sluyter, advocaat te Assen, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader van het geschil wordt gevormd door de hieronder weergegeven regelgeving en bepalingen.
2.1.1. Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende landbouwproduktiemethoden die verenigbaar zijn met de eisen inzake milieubescherming, en betreffende natuurbeheer, Pb. 1992/ L215 (hierna: Verordening 2078/92).
Artikel 2, eerste lid.
"Mits zulks gunstige gevolgen heeft voor het milieu en voor de natuur, kan in het kader van de regeling steun worden verleend aan agrarische bedrijfshoofden die zich ertoe verbinden om:
[...]
d) andere, met de eisen inzake bescherming van het milieu en de natuurlijke hulpbronnen en het natuur- en landschapsbehoud verenigbare produktiemethoden toe te passen of dieren te houden van plaatselijke rassen die op het punt staan te verdwijnen.
[...]"
Artikel 3, eerste lid.
"De Lid-Staten passen voor hun gehele grondgebied en naar gelang van hun specifieke behoeften de in artikel 2 bedoelde steunregeling toe via meerjarige zoneprogramma's die op de in artikel 1 bedoelde doelstellingen zijn gericht. Bij de opstelling van deze programma's wordt rekening gehouden met verschillen in de toestand van het milieu, de natuurlijke omstandigheden en de landbouwstructuur, alsmede met de belangrijkste produktierichtingen in de landbouw en de communautaire prioriteiten op milieugebied."
2.1.2. Landbouwwet (Stb. 1999, 253)
Artikel 13, eerste lid.
"Onze Minister kan bij in de Staatscourant bekend te maken regeling de verplichting opleggen tot het betalen van een geldsom terzake van een of meer der in het tweede lid van dit artikel genoemde gedragingen. Een zodanige regeling wordt slechts vastgesteld:
a. ter bevordering van de voortbrenging, de afzet en een redelijke prijsvorming van voortbrengselen van de landbouw en de visserij en in verband daarmede ten behoeve van de afnemers van produkten;
b. ter uitvoering van verordeningen, richtlijnen, beschikkingen en aanbevelingen van de Europese Economische Gemeenschap, voorzover deze betrekking hebben op het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voorzien in de tweede titel van het tweede deel van het verdrag tot oprichting van die Gemeenschap."
Artikel 15
"Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van het verstrekken van een subsidie of andere geldelijke bijdrage aan producenten of groepen van producenten van en aan handelaren of groepen van handelaren in produkten."
Artikel 19, eerste lid.
"Ter verwezenlijking van de in het eerste lid van artikel 13 vermelde doeleinden kan Onze Minister bij in de Staatscourant bekend te maken regeling regelen vaststellen ten aanzien van de in het tweede lid, onder b, van dat artikel genoemde gedragingen."
Artikel 46
"Tegen een op grond van artikelen 13, 15, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 26 en 32 genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."
2.1.3. Kaderwet LNV-subsidies (Stb. 1997, 710)
Artikel 2
"Onze Minister kan subsidies verstrekken met betrekking tot activiteiten welke passen in het beleid inzake:
a. de landbouw;
b. de bosbouw;
c. de natuur;
d. het landschap;
e. de visserij;
f. de openluchtrecreatie."
2.1.4. De aanhef van de regeling vermeldt dat deze is vastgesteld gelet op onder meer artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van de Verordening 2078/92, de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet en artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies. Ingevolge artikel 2 van de regeling, voor zover hier van belang, kan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij subsidie verstrekken ter zake van het houden van zeldzame landbouwhuisdieren.
2.2. De Afdeling is van oordeel dat de regeling berust op de artikelen 15 en 19 van de Landbouwwet, die de bevoegdheid tot het vaststellen van deze subsidieregeling aan de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij toekennen. Nu artikel 46 van de Landbouwwet voorziet in een bijzondere regeling voor de bevoegdheid met betrekking tot het beroep tegen op grond van - onder meer - voormelde wetsartikelen genomen besluiten, gaat die regeling vóór de algemene regeling met betrekking tot het beroep tegen besluiten die gebaseerd zijn op de Kaderwet LNV-subsidies. Dientengevolge is het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevoegd van het tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep kennis te nemen. Gelet op artikel 8:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht was de rechtbank niet bevoegd en had zij overeenkomstig artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het beroepschrift aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven moeten doorzenden.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de rechtbank alsnog onbevoegd verklaren en het bij de rechtbank ingestelde beroep doorzenden aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Assen van 31 juli 2000, 99/810 WET P09 G03;
II. verklaart de rechtbank alsnog onbevoegd.
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en dr. E.M.H. Hirsch Ballin en mr. P.A. Offers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. S.M. Schothorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Schothorst
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2001
229-377.
Verzonden: