ECLI:NL:RVS:2001:AB2944

Raad van State

Datum uitspraak
25 juli 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200002099/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geluidshinder door spelende kinderen op schoolplein en de kwalificatie als binnenterrein

In deze zaak hebben appellanten, omwonenden van een openbare basisschool, beroep ingesteld tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Dongeradeel, waarin hun verzoek om handhavende maatregelen tegen geluidshinder van spelende kinderen op het schoolplein werd afgewezen. De appellanten stellen dat het schoolplein moet worden aangemerkt als een binnenterrein, waardoor de geluidgrenswaarden uit het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer van toepassing zijn. Ze voeren aan dat het schoolplein niet aan een openbare ruimte grenst, maar aan hun tuinen, en dat er sprake is van een overschrijding van de geluidgrenswaarden.

De verweerders, daarentegen, stellen dat het schoolplein een buitenterrein is, omdat het niet door bebouwing is omsloten en er geen directe gevelbelasting is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het schoolplein niet als binnenterrein kan worden aangemerkt. De Afdeling oordeelt dat de situering van het schoolplein, met een afstand van 7 tot enkele tientallen meters tot de woningen van omwonenden, niet voldoet aan de criteria voor een binnenterrein. Het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein moet daarom bij het bepalen van het equivalente geluidniveau buiten beschouwing worden gelaten.

De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat verweerders terecht geen handhavende maatregelen hebben getroffen. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 25 juli 2001.

Uitspraak

Raad
van State
200002099/1.
Datum uitspraak: 25 juli 2001
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant 1, 2 en 3] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
appellanten,
en
burgemeester en wethouders van Dongeradeel,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 1999 hebben verweerders afwijzend beschikt op het verzoek van appellanten om handhavende maatregelen te treffen ten aanzien van de openbare basisschool '[naam]' te [woonplaats].
Bij besluit van 21 maart 2000, kenmerk HUP1081, verzonden op 21 maart 2000, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 april 2000, bij de Raad van State ingekomen op 1 mei 2000, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 27 juli 2000 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partij gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 mei 2001, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.C.M. Kamsma, advocaat te Leeuwarden, en verweerders, vertegenwoordigd door M.J.M. Roetgerink, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Appellanten, omwonenden van de school, stellen kort gezegd dat zij op schooldagen in de dagperiode onacceptabele geluidhinder ondervinden van spelende kinderen op het schoolplein. Om die reden hebben zij verweerders gevraagd op grond van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer (hierna: het Besluit) handhavende maatregelen te treffen.
2.2. Ingevolge voorschrift 1.1.1. van het Besluit mag het equivalente geluidniveau vanwege de inrichting op de gevels van woningen niet meer bedragen dan 50, 45 en 40 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
In voorschrift 1.1.2., aanhef en onder a, van het Besluit is bepaald dat bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1., buiten beschouwing blijft het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het schoolplein moet worden aangemerkt als een binnenterrein, dan wel als een buitenterrein.
2.3.1. Volgens appellanten is sprake van een binnenterrein, zodat de in voorschrift 1.1.1. van het Besluit genoemde equivalente geluidgrenswaarden op de inrichting van toepassing zijn. Omdat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat in de dagperiode de geluidgrenswaarde voor het equivalente geluidniveau wordt overschreden, zijn verweerders gehouden op grond van het Besluit handhavende maatregelen te nemen, aldus appellanten. Voor hun stelling dat in dit geval sprake is van een binnenterrein hebben zij kort gezegd aangevoerd dat het schoolplein niet is gelegen aan een straat of een andere openbare ruimte, maar grenst aan de tuinen van verzoekers. Naar appellanten naar voren hebben gebracht, zijn verweerders ten onrechte afgeweken van het advies van de commissie voor de bezwaar- en beroepschriften, waarin is gesteld dat voor de beantwoording van de vraag of het schoolplein als binnenterrein moet worden aangemerkt, nagegaan dient te worden of het terrein door omliggende bebouwing van het openbare straatlawaai is afgeschermd. Volgens de commissie kan deze afscherming plaatshebben door bebouwing die niet zelf onmiddellijk aan het terrein grenst. De situering van het onderhavige schoolplein is volgens de commissie zodanig dat hier van een afscherming in deze zin sprake is.
2.3.2. Verweerders stellen zich daarentegen op het standpunt dat het schoolplein moet worden aangemerkt als een buitenterrein. In dit verband hebben zij gewezen op hetgeen is gesteld in de Nota van Toelichting op het Besluit. Volgens verweerders is de situering van het schoolplein niet dusdanig dat sprake is van een door bebouwing omsloten terrein waardoor sprake zou zijn van een directe gevelbelasting.
2.3.3. Blijkens de Nota van Toelichting op artikel 1.1.2., aanhef en onder a, van het Besluit wordt met buitenterrein bedoeld een voor publiek toegankelijk onbebouwd deel van de inrichting, bijvoorbeeld een tuin of schoolplein. Verder is in deze Nota van Toelichting, voorzover hier van belang, het volgende gesteld: "Rigide toepassing van de geluidnormen zou het in veel gevallen onmogelijk maken een buitenterrein in gebruik te hebben. De uitsluiting van stemgeluid afkomstig van een buitenterrein geldt feitelijk uitsluitend voor situaties waarbij het buitenterrein aan de straat of een andere openbare ruimte is gelegen. Echter indien een buitenterrein omsloten is door bebouwing zal het omgevingsgeluid doorgaans veel lager zijn. Stemgeluid van het schoolplein zal dan eerder leiden tot overlast. De beoordeling van dergelijke situaties dient overeenkomstig voorschrift 1.1.1. te geschieden."
2.3.4. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat het schoolplein is gelegen aan de noord- en westkant van de school en gedeeltelijk grenst aan de achtertuinen van omwonenden. Verder is een gedeelte van het schoolplein gelegen aan een smal openbaar voetpad. Gelet op deze situering en in aanmerking nemende de afstand van het schoolplein tot de huizen van omwonenden, uiteenlopend van 7 tot enkele tientallen meters, is de Afdeling van oordeel dat niet met vrucht gesteld kan worden dat het schoolplein is omsloten door bebouwing en om die reden moet worden aangemerkt als een binnenterrein in de zin van het Besluit. De omstandigheid dat zich in de tuinen bebouwing bevindt in de vorm van enige schuurtjes en dat hiervan een afschermende werking uitgaat, zoals appellanten hebben betoogd, maakt nog niet dat het schoolplein is omsloten door bebouwing.
Verweerders hebben zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een binnenterrein als bedoeld in het Besluit. Nu bij het bepalen van het equivalente geluidniveau het stemgeluid van spelende kinderen op het schoolplein ingevolge voorschrift 1.1.2., aanhef en onder a, van het Besluit, buiten beschouwing moest worden gelaten, hebben verweerders terecht geen aanleiding gezien tot het treffen van handhavende maatregelen.
2.4. Het beroep is ongegrond
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. drs. A.M. Ruige, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Ruige
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2001
274.
Verzonden:
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,