ECLI:NL:RVS:2001:AB0268
Raad van State
- Hoger beroep
- R.W.L. Loeb
- B. van Wagtendonk
- H. Troostwijk
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Minister van Justitie bij Wob-verzoek en vernietiging eerdere uitspraak
In deze zaak gaat het om de bevoegdheid van de Minister van Justitie om te beslissen op een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De rechtbank te 's-Hertogenbosch had eerder geoordeeld dat de Minister niet bevoegd was om op het verzoek van A te beslissen, omdat de gevraagde bandopname berustte bij het hoofd van het ressortparket te 's-Hertogenbosch, dat als bestuursorgaan in de zin van de Wob werd aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep van A gegrond en vernietigde het besluit van de Minister.
De Minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de Minister onbevoegd was. De Wob bepaalt in artikel 3 tot wie een verzoek kan worden gericht, maar zegt niets over de bevoegdheid van de Minister om te beslissen op verzoeken die betrekking hebben op informatie die bij een ander bestuursorgaan berust. Artikel 4 van de Wob stelt dat indien een verzoek betrekking heeft op gegevens die bij een ander bestuursorgaan berusten, de verzoeker naar dat orgaan kan worden verwezen. Dit leidt er niet toe dat de Minister niet bevoegd is om op het verzoek te beslissen.
De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en wees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. De beslissing van de Raad van State werd genomen in naam der Koningin en werd uitgesproken op 15 februari 2001.