RECHTBANK ZWOLLE
Sector civiel recht
Enkelvoudige familiekamer.
Zaaknummer:77042 FA RK 02-1816 en 77043 FA RK 02-1817
Datum : 31 december 2003
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [postcode verzoeker] [woonplaats],
[adres verzoeker],
procureur mr. J.B. Streefkerk,
hierna als de man aangeduid,
verzoeker,
[belanghebbende],
wonende te [postcode belanghebbende] [woonplaats],
[adres belanghebbende],
advocaat mr. J.R. Gal te Huizen,
procureur mr. D. Visser,
hierna als de vrouw aangeduid,
belanghebbende.
De rechtbank heeft op 5 december 2002 een beschikking gegeven. Die beschikking moet hier als herhaald en ingelast worden beschouwd. De rechtbank blijft bij hetgeen daarin is overwogen en beslist voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken.
De rechtbank heeft kennis genomen van:
- een bij brief d.d. 15 april 2003 van mw. I.M. Hendrikse, namens mw.
dr. G.G. de Lange, uitgebracht rapport d.d. 15 april 2003;
- een brief d.d. 5 mei 2003 van de bijzondere curator van de hierna vermelde minderjarige [minderjarige van vrouw];
- een fax d.d. 17 oktober 2003 met bijlage van de procureur van de vrouw.
De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren op 21 oktober 2003. De man met zijn procureur, de vrouw met haar advocaat, de bijzonder curator mr. F.H. Gart, en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming te Lelystad (mevr. W. Blok), hierna te noemen de Raad, zijn verschenen.
Het minderjarig kind van de man en de vrouw is:
[minderjarige van man en vrouw], geboren op [geboortedatum] 1998 in de gemeente [woonplaats].
De vermelde minderjarige [minderjarige van man en vrouw] is door de man erkend.
De man en de vrouw oefenen gezamenlijk het gezag uit over vermelde [minderjarige van man en vrouw].
Het minderjarig kind van de vrouw is:
[minderjarige van de vrouw], geboren op [geboortedatum] 2002 in de gemeente [woonplaats].
De vermelde minderjarige [minderjarige van vrouw] is op 6 juni 2002 met toestemming van de vrouw erkend door de huidige partner van de vrouw, genaamd [huidige partner van de vrouw].
De vrouw oefent alleen het gezag uit over de minderjarige [minderjarige van vrouw].
Thans zijn aan de orde het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige [minderjarige van vrouw] door de man en het verzoek van de man om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en de minderjarige [minderjarige van vrouw] overeenkomstig de geldende omgangsregeling tussen de man en de vermelde [minderjarige van man en vrouw].
De rechtbank zal eerst het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming bespreken.
Blijkens het rapport van de benoemde deskundige mevr. dr. G.G. de Lange, hoofd van Sanquin Diagnostiek Afdeling Vaderschapsonderzoek, kan uit de uitkomsten van het DNA-onderzoek worden geconcludeerd dat de man met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de vader is van vermelde minderjarige [minderjarige van vrouw].
De bijzondere curator overweegt in zijn brief d.d. 5 mei 2003 dat het voor een evenwichtige ontwikkeling van [minderjarige van vrouw] van belang is dat zijn afstamming komt vast te staan en dat [minderjarige van vrouw] weet wie zijn verwekker (biologische vader) is. De bijzondere curator concludeert dat door het dna-onderzoek met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is komen vast te staan dat de man de verwekker van de minderjarige [minderjarige van vrouw] is. De bijzondere curator concludeert voorts dat er niet van zodanig zwaarwegende redenen is gebleken die het erkennen van de familierechtelijke betrekking tussen de man en de minderjarige [minderjarige van vrouw] en de erkenning in de weg staan. De bijzondere curator ziet gezien de beschikking van de rechtbank d.d. 5 december 2002 en het voorgaande, rechtens noch praktisch bezwaren die er aan in de weg zouden kunnen staan het verzoek van de man toe te wijzen. Ter zitting heeft de bijzondere curator aangegeven dat de fax van de procureur van de vrouw d.d. 17 oktober 2003 de conclusie van de bijzondere curator niet wijzigen, in die zin dat onvoldoende blijft aangetoond dat de belangen van het kind door de erkenning worden geschaad.
De vrouw heeft gesteld dat zij ondanks de uitkomsten van het DNA-onderzoek de man uit het leven van vermelde [minderjarige van vrouw] wil bannen en dat zij het niet in het belang van de minderjarige acht dat de minderjarige door de man wordt erkend. De minderjarige heeft volgens haar bovendien reeds een juridische vader in haar nieuwe partner -met wie hij een hechte relatie heeft- en zij kan haar negatieve gevoelens ten opzichte van de man ten aanzien van [minderjarige van vrouw] niet opzij zetten omdat de man geen band heeft met [minderjarige van vrouw] zoals hij dat wel met [minderjarige van man en vrouw] heeft.
De Raad heeft ter zitting aangegeven dat de band die [minderjarige van vrouw] nu heeft met de partner van de vrouw niet hoeft te worden verbroken. Er moet echter wel een situatie worden gecreëerd waarbij de man een plek krijgt in het leven van [minderjarige van vrouw] en de minderjarige in ieder geval de mogelijkheid heeft en de ruimte krijgt om vragen te stellen over zijn biologische vader.
De rechtbank overweegt als volgt.
De man heeft bij de rechtbank een verzoek ingediend tot vervangende toestemming omdat de man de minderjarige [minderjarige van vrouw] wil erkennen en de vrouw daarvoor geen toestemming wilde verlenen.
Ingevolge artikel 1:204 derde lid van het burgerlijk wetboek kan de rechtbank de toestemming van de (moeder) vrouw wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de man, die de verwekker is van het kind en die het kind wil erkennen, vervangen door de toestemming van de rechtbank, indien de erkenning de belangen van de (moeder) vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zouden schaden.
Gebleken is dat de minderjarige [minderjarige van vrouw], nadat de man het verzoekschrift tot vervangende toestemming bij de rechtbank heeft ingediend, is erkend door eerdergenoemde [huidige partner van de vrouw] met toestemming van de vrouw. Daarnaast is met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast is komen te staan dat de man de verwekker van de minderjarige [minderjarige van vrouw] is.
Met de strekking van artikel 1:204 eerste en derde lid van het burgerlijk wetboek is het voorgaande onverenigbaar, omdat de (moeder) vrouw hierdoor de beoordeling door de rechter van dit verzoek zou kunnen blokkeren door aan een ander die het kind wil erkennen toestemming te verlenen voordat op het verzoek van de man (de verwekker) definitief is beslist.
Blijkens de jurisprudentie (HR 31 mei 2002 NJ 2002, 470) moet dan ook worden aangenomen dat vanaf het moment dat de man als verwekker het verzoek tot vervangende toestemming heeft ingediend totdat op dit verzoek definitief is beslist de vrouw slechts een voorwaardelijke toestemming tot erkenning kan verlenen aan een ander dan de verwekker. De toestemming van de vrouw heeft in dat geval alleen gevolg indien de door verwekker gevraagde vervangende toestemming bij een definitief geworden rechterlijke beslissing is geweigerd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de toestemming die de vrouw heeft verleend aan [huidige partner van de vrouw] slechts een voorwaardelijke toestemming betreft en dat derhalve vooralsnog geen rechtsgeldige erkenning van de minderjarige tot stand is gekomen.
Het verweer van de vrouw tegen het verzoek van de man, voor zover dat is gegrond op artikel 1:204 lid 1 f Burgerlijk Wetboek (de minderjarige heeft al twee ouders), treft dan ook geen doel.
Voor de verdere beoordeling van het verzoek van de man tot verkrijging van een vervangende toestemming dienen de belangen te worden afgewogen van enerzijds de man bij erkenning en anderzijds van de (moeder) vrouw en het kind bij niet-erkenning, waarbij tot uitgangspunt genomen dient te worden dat zowel het kind als de (verwekker) man aanspraak er op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Het belang van de vrouw wordt in artikel 1:204 derde lid BW nader omschreven als het belang bij een ongestoorde verhouding met het kind.
Bij faxbericht van de advocaat van de vrouw d.d. 17 oktober 2003 zijn door de vrouw bezwaren tegen de erkenning van de minderjarige door de man naar voren gebracht.
De rechtbank is van oordeel dat noch uit het gestelde in dit faxbericht noch uit het overige dat door de vrouw hieromtrent naar voren is gebracht, gebleken is of door de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat de belangen van de minderjarige [minderjarige van vrouw] en het belang van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige [minderjarige van vrouw] zullen worden geschaad door de erkenning van [minderjarige van vrouw] door de man. De rechtbank ziet in de door de vrouw gegeven argumenten tegen erkenning door de man wel emotionele weerstand, doch geen gegronde bezwaren. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de man en van de minderjarige [minderjarige van vrouw] bij erkenning van de familierechtelijke betrekking zwaarder wegen dan de belangen van de vrouw bij niet erkenning, nu ook verder niet is gebleken van het schaden van de belangen van de vrouw en de minderjarige [minderjarige van vrouw] door erkenning, en is gebleken dat de man reeds een goed lopende omgangsregeling heeft met de broer van [minderjarige van vrouw] ([minderjarige van man en vrouw]) en de verhoudingen van de vrouw met de minderjarige [minderjarige van man en vrouw] daardoor niet zijn verstoord.
De rechtbank is voorts van oordeel dat erkenning in het belang van het vermelde kind moet worden geacht, mede nu de erkenning meebrengt dat de biologische band tussen de man en het kind wordt onderstreept. Tevens is van bijzonder belang dat met de erkenning de afstamming van het kind komt vast te staan en een familierechtelijke betrekking ontstaat.
De rechtbank zal derhalve het verzoek van de man tot vervangende toestemming toewijzen.
De rechtbank zal hierna het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling bespreken.
Ingevolge artikel 1:377a BW heeft het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar, tenzij dit in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarige.
De man heeft verzocht om een omgangsregeling vast te stellen gelijktijdig met de omgangsregeling die de man nu heeft met de minderjarige [minderjarige van man en vrouw]. De man begrijpt dat deze omgangsregeling rustig moet worden opgebouwd.
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de door de man voorgestelde omgangsregeling. Zij acht een omgangsregeling niet in het belang van voornoemde minderjarige [minderjarige van vrouw], omdat ze haar gevoelens ten opzichte van de man niet opzij kan zetten en de minderjarige [minderjarige van vrouw] reeds een juridische vader heeft. Daarnaast voert de vrouw aan dat de minderjarige [minderjarige van man en vrouw] nadat hij bij de man is geweest erg brutaal terugkeert en drie dagen nodig heeft voor herstel. Voorts geeft de vrouw aan dat zij bij [minderjarige van man en vrouw] een ander gevoel heeft, omdat [minderjarige van man en vrouw] twee jaar met de man en de vrouw samen een gezin hebben gevormd.
De rechtbank is van oordeel dat er geen zwaarwegende omstandigheden naar voren gekomen zijn gekomen die maken dat de omgang in strijd zou zijn met het belang van de minderjarige.
Nu de man en de vrouw van mening verschillen over de omgangsregeling en de rechtbank zich onvoldoende geïnformeerd acht om daarover een beslissing te geven, zal de rechtbank de Raad verzoeken een onderzoek in te stellen, te rapporteren en een advies uit te brengen.
In afwachting van het rapport en advies van de Raad zal de rechtbank de zaak, voor zover het de omgangsregeling betreft, verwijzen naar de rol van deze kamer, zoals hieronder staat vermeld.
Verleent aan de man vervangende toestemming, in plaats van de toestemming van de vrouw, tot erkenning van het minderjarig kind, genaamd:
Maickel Evers, geboren op [geboortedatum] 2002 in de gemeente [woonplaats].
Verstaat dat een rechtsgeldige erkenning van genoemde [minderjarige van vrouw] door [huidige partner van de vrouw] niet tot stand is gekomen.
Houdt de beslissing over de definitieve omgangsregeling aan.
Alvorens verder te beslissen
Verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om rapport en advies aan de rechtbank uit te brengen over de omgangsregeling en de wijze waarop uitvoering moet worden gegeven aan de omgangsregeling met de man en de minderjarige [minderjarige van vrouw].
Verwijst de zaak voor inlichtingen door de Raad naar de rol van deze kamer van: donderdag 4 maart 2004.
Aldus gegeven door mr. C.E. Buitendijk, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Jansen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 december 2003.
Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de rechtbank kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de verschenen belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De termijn is voor andere belanghebbenden drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een procureur/advocaat verplicht.