ECLI:NL:RBZWO:2000:AA9692

Rechtbank Zwolle

Datum uitspraak
20 december 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/5780 WAO
Instantie
Rechtbank Zwolle
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van kosten van expertiserapport door eigen medisch deskundige in WAO-zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zwolle op 20 december 2000 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser A, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.M. Leerink, en verweerder, het Landelijk instituut sociale verzekeringen. Eiser ontving sinds 4 januari 1989 een WAO-uitkering, maar na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder in 1997 het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser verlaagd. Eiser heeft bezwaar aangetekend en in de bezwaarprocedure een rapport van psychiater L.G. Reidsma ingebracht, waarin werd geconcludeerd dat eiser 80-100% arbeidsongeschikt is. Verweerder heeft echter zijn standpunt gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de rapportages van zowel dr. Reidsma als dr. R.P. Soeters, die op verzoek van de rechtbank een nadere rapportage heeft uitgebracht, in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de conclusies van dr. Soeters doorslaggevend waren en dat eiser niet in staat was de hem geduide functies te vervullen. Hierdoor kon het bestreden besluit van verweerder niet in stand blijven.

Eiser heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de medische expertise van dr. Reidsma en de kosten van zijn medisch adviseur en huisarts. De rechtbank oordeelde dat de kosten van het rapport van dr. Reidsma voor vergoeding in aanmerking komen, omdat het rapport ook een essentiële rol heeft gespeeld in de beroepsfase. De rechtbank heeft de kosten van de rechtsbijstand in de beroepsfase begroot en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 2270,--, alsook het griffierecht van f 60,-- te vergoeden. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar uitgesproken, waarbij de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

AWB 99/5780 WAO
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ZWOLLE
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige Kamer
nr.: AWB 99/5780 WAO
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A, wonende te B, eiser, gemachtigde: mr. P.M. Leerink, advocaat te Deventer, en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gevestigd te Amsterdam (uitvoeringsinstelling GUO), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 16 juni 1999.
2. Zitting
Datum: 14 november 2000.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. P.M. Leerink voornoemd, alsmede door zijn echtgenote.
Verweerder heeft zich, zoals tevoren aangekondigd, niet doen vertegenwoordigen.
3. De feiten en het verloop van de procedure
Eiser ontving sedert 4 januari 1989 een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij besluit van 13 april 1997 het aan eisers WAO-uitkering ten grondslag liggende arbeidsongeschiktheidspercentage met ingang van 13 januari 1998 nader -verlaagd- vastgesteld op 35-45%. In dat kader zijn door verweerder aan eiser een aantal functies voorgehouden, welke hij naar het oordeel van verweerder nog zou kunnen verrichten.
Namens eiser is tegen dat besluit bezwaar aangetekend.
In de bezwaarprocedure heeft eiser een op zijn verzoek door psychiater L.G. Reidsma, psychiater te Beilen, opgesteld rapport, gedateerd 30 december 1998, ingebracht, waarin geconcludeerd wordt dat van eiser nauwelijks enige arbeidsinzet verwacht kan worden, en dat eiser 80-100% arbeidsongeschikt moet worden geacht.
Verweerder heeft, na bestudering van de rapportage van dr. Reidsma. bij het thans bestreden besluit d.d. 16 juni 1999 zijn primaire standpunt gehandhaafd.
Op verzoek van de rechtbank heeft dr. R.P. Soeters, psychiater te Zwolle, op 14 maart 2000 een rapportage over eiser uitgebracht.
4. Motivering
In dit geding is de vraag aan de orde, of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden heeft besloten eisers WAO-uitkering nader te berekenen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Meer in het bijzonder spitst het geding zich daarbij toe op de vraag of eiser in staat is een aantal hem met name genoemde functies te verrichten.
Het door eiser in de bezwaarfase geproduceerde rapport van de psychiater Reidsma is voor verweerder, overigens conform een advies van de bezwaarverzekeringsarts S.J. Hiemstra, geen aanleiding geweest het bezwaar gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft in de stellige conclusies, die in het rapport van dr. Reidsma worden getrokken, aanleiding gezien psychiater dr. Soeters te verzoeken een nadere expertise inzake eiser uit te brengen.
Laatstgenoemde concludeert in zijn rapportage d.d. 14 maart 2000 onder meer dat eiser op grond van het psychiatrisch toestandsbeeld ernstig beperkt is in zijn totale functioneren en per 13 januari 1998 niet in staat moet worden geacht tot het verrichten van de functies, die hem door de arbeidsdeskundige zijn voorgehouden.
Verweerder heeft de rechtbank bij brief d.d. 9 juni 2000 laten weten geen commentaar te hebben op de rapportage van dr. Soeters.
De rechtbank is van oordeel dat doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan de conclusies van dr. Soeters, mede gelet op de rapportage van dr. Reidsma, die tot soortgelijke conclusies komt. Zijdens verweerder is ook geen nader verweer gevoerd tegen de rapportage van dr. Soeters.
Nu het er voor gehouden moet worden dat eiser niet in staat is de hem geduide functies te vervullen, kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
Eiser heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, waaronder de kosten verbonden aan de expertise van dr. Reidsma, en die van eisers medisch adviseur, de huisarts J.M. van den Hatert.
Verweerder heeft zich nadrukkelijk verzet tegen de vergoeding van de artsenkosten, aangezien conform de jurisprudentie de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase in beginsel voor rekening van de betrokkene moeten blijven, en slechts voor vergoeding in aanmerking komen indien het bestuursorgaan tegen beter weten in een besluit heeft genomen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Primair zij opgemerkt dat in casu niet (expliciet) is verzocht om vergoeding van kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase, doch om vergoeding van kosten van de medische expertise.
De jurisprudentie waarop verweerder doelt heeft echter, hoewel daarin veelal de kosten van rechtsbijstand aan de orde zijn, betrekking op alle proceskosten, zoals o.a. ook blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gepubliceerd in JB 1995/47, alsmede in AB 1995/233.
Het rapport van dr. Reidsma is opgemaakt tijdens de bezwaarfase, en is ook in die fase in de procedure ingebracht door eiser. Verweerder heeft in die fase dat rapport ook laten beoordelen door de bezwaarverzekeringsarts H.J. Hiemstra.
Daarmee is echter naar het oordeel van de rechtbank niet de conclusie gerechtvaardigd dat hier (louter) sprake is van kosten gemaakt in de bestuurlijke voorprocedure als bedoeld in opgemelde jurisprudentie. Anders dan de kosten van rechtsbijstand, die exact kunnen worden toegerekend aan een bepaalde fase in de procedure, heeft het onderhavige rapport tevens een rol gespeeld in de procedure ten overstaan van de rechtbank.
Eiser heeft -zoals begrijpelijk is- het rapport tevens ingebracht in de beroepsfase, in welke fase dat rapport voor de rechtbank aanleiding is geweest om een nadere rapportage aan dr. Soeters te vragen.
Er is in casu derhalve geen sprake van kosten, welke louter aan de bezwaarfase zijn toe te rekenen. Het rapport heeft tevens een essentiële rol gespeeld in de procedure ten overstaan van de rechtbank. Indien eiser het rapport ten eerste male in de beroepsfase had ingebracht, zouden de kosten ook vergoed zijn. Vanuit proceseconomisch oogpunt bezien heeft eiser de juiste proceshouding getoond door zijn grieven in een vroegtijdig stadium te concentreren, geadstrueerd door het op zijn verzoek opgestelde rapport, daarbij het risico lopend dat de kosten van het rapport niet vergoed zouden worden.
De kosten van het rapport komen derhalve voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de regelgeving komt terzake aan eiser een forfaitair bedrag toe van f 116,60 per door dr. Reidsma besteed uur. Zijdens eiser is slechts een nota zonder urenspecificatie ingediend ter grootte van f 850,--.
Eisers gemachtigde heeft ter zitting medegedeeld bereid te zijn een nadere urenspecificatie op te vragen. De rechtbank acht echter, uitgaande van deze bedragen, een tijdsbesteding van ruim 7 uren niet onredelijk, zodat het bedrag van f 850,-- zal worden toegewezen.
Door eiser is tevens verzocht om vergoeding van de kosten van de medisch adviseur J.M. van den Hatert, alsmede van een nota van eisers huisarts J.J.C. Numan. Het betreft hier diverse met name in de bezwaarfase vallende nota's inzake algemene advisering en becommentariëring van de diverse medische rapportages. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eiser alsmede zijn gemachtigde in een procedure als de onderhavige bij tijd en wijle behoefte hebben aan medische advisering, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige advisering geen essentiële bijdrage aan de besluitvorming heeft geleverd.
Voor vergoeding komen, gelet op artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, tevens in aanmerking de kosten verbonden aan de aan eiser verleende rechtsbijstand in de beroepsfase, welke worden begroot op f 1420,--.
Tevens dient verweerder, gelet op artikel 8:74 van de Algemene wet bestuursrecht, aan eiser het griffierecht te vergoeden.
Beslist wordt derhalve als volgt.
5. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van f 2270,--;
Gelast dat verweerder aan eiser het gestorte griffierecht ad f 60,-- vergoedt.
Gewezen door mr. E.W. Akkerman, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2000 in tegenwoordigheid van W. Nijhuis als griffier.
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
afschrift verzonden op 20 december 2000