Uitspraak
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 februari 2025 in de zaken tussen
[verzoeker 3],uit [plaats 2] (25/840), verzoekers
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 21 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 25/839 en 25/840, waarin verzoekers een voorlopige voorziening hebben gevraagd tegen de openbaarmaking van gegevens die hen betreffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het verzoek kennelijk gegrond is en heeft besloten om zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De zaak betreft besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau, die op 11 februari 2025 hebben besloten bepaalde gegevens openbaar te maken naar aanleiding van een verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, omdat zij niet in de gelegenheid zijn gesteld om een zienswijze in te dienen.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het college een ernstig gebrek in de besluitvorming heeft vertoond door verzoekers niet de kans te geven om hun zienswijzen in te dienen. Dit gebrek kan in bezwaar worden hersteld. De rechtbank oordeelt dat het niet opportuun is dat de voorzieningenrechter als eerste een inhoudelijk oordeel over de zienswijzen of bezwaren van verzoekers geeft. Het college moet eerst zelf inhoudelijk naar de zienswijzen en bezwaren kijken. Daarom heeft de voorzieningenrechter de verzoeken toegewezen en bepaald dat het college de openbaarmaking van de documenten die betrekking hebben op verzoekers moet opschorten tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht van € 194,- aan beide verzoekers moet vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.