ECLI:NL:RBZWB:2025:982

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/3098
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017; vraag naar aftrek elders belast

In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2017, opgelegd aan de belanghebbende door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur heeft de navorderingsaanslag opgelegd na een ambtshalve vermindering en heeft daarbij een bedrag voor aftrek elders belast verminderd. De belanghebbende, die in 2017 een uitkering ontving van de Federale Pensioendienst in België en een pensioen uit Canada, heeft bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen, waarna de belanghebbende beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting is de vraag aan de orde gekomen of de inspecteur het bedrag voor aftrek elders belast mocht verminderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur redelijkerwijs kon menen dat de inkomsten van de Federale Pensioendienst niet belastbaar waren in Nederland, op basis van de aangifte van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de vraagstelling in de aangifte niet bindend is voor de belastbaarheid van de inkomsten en dat de inspecteur geen ambtelijke fout heeft begaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de navorderingsaanslag in stand blijft en de belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie Middelburg
Zaaknummer BRE 24/3098
uitspraak van 21 februari 2025
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft (na ambtshalve vermindering van 28 januari 2023) aan belanghebbende over het jaar 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.724 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 136. De inspecteur heeft daarbij een bedrag van € 435 aan belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft geen boete opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft op 13 maart 2024 het bezwaar van belanghebbende afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft op 24 maart 2024 beroep ingesteld. Voor dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 51.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2025 te Middelburg. Daar zijn verschenen en gehoord belanghebbende en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2].

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende, geboren in 1940, ontving in 2017 (onder meer) een uitkering van de Federale Pensioendienst in België en een pensioen uit Canada. Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
Belanghebbende heeft online aangifte gedaan. Het in te vullen scherm bevat de volgende vraagstelling:
Belanghebbende heeft daarbij het vakje ‘nee’ aangegeven bij de vraag of deze inkomsten belast zijn in Nederland volgens het belastingverdrag dat Nederland heeft gesloten met het betrokken land.
2.3.
De inspecteur heeft belanghebbende over het jaar 2017 zonder nader onderzoek een aanslag opgelegd naar (onder meer) een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 39.724. Bij het opleggen van deze aanslag heeft de inspecteur een aftrek elders belast toegepast van € 2.791 voor de uitkering van de Federale Pensioendienst en voor het pensioen uit Canada.
2.4.
Bij het beoordelen van de aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2020 heeft de inspecteur een nader onderzoek gedaan en belanghebbende gevraagd de aangifte over dat jaar aan te passen in die zin dat het pensioen uit België aangemerkt wordt als belast in Nederland. De inspecteur heeft ook alsnog de aangiftes over de voorgaande jaren beoordeeld en navorderingsaanslagen opgelegd over de jaren 2017, 2018 en 2019. Bij de nu in geschil zijnde (verminderde) navorderingsaanslag heeft de inspecteur een aftrek elders belast toegepast van € 224 voor (uitsluitend) het pensioen uit Canada.

3.Geschil

In geschil is de vraag of de inspecteur door middel van het opleggen van een navorderingsaanslag het bedrag voor aftrek elders belast mocht verminderen. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitkering van de Federale Pensioendienst slechts belastbaar is in Nederland en niet in België. [1] Tussen partijen is evenmin in geschil dat op grond van de verdragsbepalingen en de wettelijke regeling, de navorderingsaanslag en de belastingrente op de juiste bedragen zijn vastgesteld.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van de uitkering van de Federale Pensioendienst en daarbij verklaard dat deze inkomsten niet belast zijn in Nederland volgens het belastingverdrag dat Nederland heeft gesloten met het betrokken land. Tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase heeft hij dit antwoord toegelicht door te stellen dat de vraag ‘zijn belast’ inhoudt dat er sprake is van de voltooide tijd en dat ten tijde van het doen van aangifte nog geen belasting was geheven, niet in België en niet in Nederland. Daarbij heeft hij er op gewezen dat de vraagstelling vanaf het belastingjaar 2022 luidt dat het er om gaat of Nederland ‘het recht heeft belasting te heffen over de inkomsten’. Deze vraagstelling acht belanghebbende correct.
4.2.
Anders dan belanghebbende veronderstelt is de vraagstelling in een aangifte en het antwoord daarop niet bindend voor de vraag of er sprake is van belastbaar inkomen, laat staan voor de vraag aan welk land de heffing over deze inkomsten toekomen. De aangifte is slechts een (belangrijk) hulpmiddel [2] voor de inspecteur voor het verkrijgen van inzicht in de gegevens die voor het opleggen van een aanslag van belang zijn.
4.3.
Op basis van de beantwoording van de vragen in de aangifte over het jaar 2017 heeft de inspecteur redelijkerwijs kunnen menen dat de inkomsten van de Federale Pensioendienst niet belastbaar waren in Nederland en was er geen reden voor een onderzoek naar de feitelijke belastbaarheid, temeer omdat het aangifteprogramma verwijst naar het belastingverdrag en daartoe ook een link bevat. De inspecteur heeft geen ambtelijke fout begaan door zich niet te vergewissen van de uitleg van belanghebbende van de vraagstelling. Het feit dat de beoordeling van de aangifte over het belastingjaar 2020 tot de conclusie leidde dat de aanslagen over voorgaande jaren tot een te laag bedrag waren vastgesteld, geeft de inspecteur de bevoegdheid de te weinig geheven belasting na te vorderen. In de omstandigheden van deze zaak is er geen reden om te spreken van rechtens te honoreren vertrouwen dat de inspecteur van navordering zou afzien, te minder nu het belanghebbende (naar hij ter zitting nog verklaarde) meer dan duidelijk was dat Nederland ook in de jaren vóór 2022 het recht had belasting te heffen over de uitkeringen van de Federale Pensioendienst. Zijn grammaticale duiding van de vraagstelling in de aangifte doet aan deze belastbaarheid niet af.

5.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de navorderingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Panah, griffier, op 21 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.zie art. 18 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen
2.zie HR 11 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:AW5744