ECLI:NL:RBZWB:2025:971
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak en de gevolgen voor de onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 21 februari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 208.000, maar na bezwaar werd deze waarde verlaagd tot € 203.000. De belanghebbende, eigenaar van de woning, betwistte deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 190.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 4 december 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende via een digitale verbinding aanwezig was en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd werd door mr. T.C.A. Houkes.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de slechte onderhoudstoestand van de woning. De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning te hoog is vastgesteld en dat de door de belanghebbende voorgestane waarde van € 190.000 aannemelijk is gemaakt. De rechtbank concludeert dat de bij beschikking vastgestelde waarde moet worden verminderd tot € 190.000 en dat de aanslag in de onroerendezaakbelastingen dienovereenkomstig moet worden aangepast. De heffingsambtenaar moet het griffierecht aan de belanghebbende vergoeden, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De rechtbank benadrukt dat een hogerberoepschrift binnen zes weken na verzending van de uitspraak moet worden ingediend bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.