ECLI:NL:RBZWB:2025:966

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
BRE 22/2315 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen herziening mate arbeidsongeschiktheid WIA van volledige arbeidsongeschiktheid naar 43,83% arbeidsongeschikt

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de gewijzigde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het beroep is ingesteld namens de bewindvoerder van eiser en eiser zelf. Hangende beroep is het bewind over eiser beëindigd; de bewindvoerder heeft het beroepschrift tegen het bestreden besluit van 16 maart 2022 ingetrokken. Het UWV heeft eiser bij besluit van 20 oktober 2020 (primair besluit) bericht dat zijn arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. De voormalige werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit is het bezwaar van de voormalige werkgever gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 20 oktober 2020 43,83% arbeidsongeschikt is. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er op 12 april 2024 een intakegesprek was gepland voor de behandeling van zijn psychische klachten, maar dat dit gesprek nog steeds niet heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst deze grond af, omdat het de taak is van de verzekeringsarts om op basis van dossieronderzoek, het eventueel opvragen van medische informatie, het uitvragen van een anamnese en dagverhaal en het verrichten van psychisch en lichamelijk onderzoek de relevante beperkingen per datum in geding vast te stellen. De rechtbank kan de verzekeringsarts volgen dat er geen aanvullende beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen. Het beroep is ongegrond verklaard, en het UWV heeft de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 oktober 2020 terecht vastgesteld op 43,83%.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2315 WIA

uitspraak van 20 februari 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats 1] (Spanje), eiser,

gemachtigde: mr. J.J. Brosius,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

UWV (kantoor Breda), verweerder,
gemachtigde: mr. H.M. van Gent.
Als derde partijen hebben aan het geding deelgenomen:

[voormalige werkgever] B.V., te [plaats 2] , voormalige werkgever,

gemachtigde: [gemachtigde] ,
en
de Staat der Nederlanden(Minister van Justitie en Veiligheid), Staat, verweerder in het verzoek tot schadevergoeding.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de gewijzigde vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het beroep is ingesteld namens de bewindvoerder van eiser en eiser zelf. Hangende beroep is het bewind over eiser beëindigd; de bewindvoerder heeft het beroepschrift tegen het bestreden besluit van 16 maart 2022 ingetrokken.
1.1
Het UWV heeft eiser bij besluit van 20 oktober 2020 (primair besluit) bericht dat zijn arbeidsongeschiktheid niet is gewijzigd. De voormalige werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit is het bezwaar van de voormalige werkgever gegrond verklaard. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser vanaf 20 oktober 2020 43,83% arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2
Eiser heeft geen toestemming verleend voor kennisneming door de voormalige werkgever van stukken die medische gegevens bevatten. Bij beslissing van 20 april 2023 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat de voormalige werkgever van nader genoemde stukken geen kennis mag nemen en dat kennisname is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen. De rechtbank heeft aan gemachtigde van de voormalige werkgever, [gemachtigde] , bijzondere toestemming verleend.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV. De voormalige werkgever heeft zich voorafgaand aan de zitting afgemeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en het UWV en de voormalige werkgever in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door eiser op 31 december 2023 en
10 januari 2024 ingediende aanvullende gronden. Het UWV heeft op 7 maart 2024 op de aanvullende gronden gereageerd. Eiser heeft op 9 april 2024 aanvullende gronden tegen de reactie van het UWV ingediend en het UWV heeft op 7 mei 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend.
1.4
De rechtbank heeft partijen op 29 mei 2024 voorgelegd of zij een tweede zitting wensen. Eiser heeft vervolgens aangegeven een tweede zitting te wensen. De tweede zitting heeft op 19 december 2024 plaatsgevonden. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV deelgenomen. De voormalige werkgever heeft zich ook voor deze zitting afgemeld.
1.5
Bij sluiting van het onderzoek op de zitting van 19 december 2024 heeft de rechtbank medegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heet deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Omvang van het geschil
2. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser per 20 oktober 2020 voor 43,83% arbeidsongeschikt is. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en
of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te
verwerven.
Het beroep
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 oktober 2020 heeft vastgesteld op 43,83%
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als algemeen havenarbeider voor gemiddeld 40,03 uur per week. Voor dat werk is hij op 12 september 2008 uitgevallen vanwege lichamelijke klachten door een arbeidsongeval. Per einde wachttijd heeft het UWV eiser vanaf 10 september 2010 tot 10 juli 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. Vanaf 10 juli 2012 ontving eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering, eveneens op basis van volledige arbeidsongeschiktheid. De voormalige werkgever heeft het UWV op 17 juli 2020 verzocht eisers mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw te beoordelen. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het UWV in het primaire besluit besloten dat eiser per 20 oktober 2020 nog steeds volledig arbeidsongeschikt is. De voormalige werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser herzien naar 43,83% arbeidsongeschiktheid per 20 oktober 2020.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts [1] en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
[de arts] heeft het dossier bestudeerd, er vond op 6 oktober 2020 een telefonisch consult plaats met een medisch assistente en [de arts] heeft eiser op het spreekuur van 15 oktober 2020 gesproken. Bij het psychisch onderzoek constateert de arts geen bijzonderheden. Bij het lichamelijk onderzoek constateert [de arts] diverse fysieke beperkingen. [de arts] beperkt eiser voor het werken op hoogtes, eiser kan slechts kortdurend schrijven en conflicthantering is beperkt tot de telefonische of schriftelijke vorm. Eiser kan gedurende maximaal een half uur aaneengesloten autorijden in een auto met een automaat. Er zijn geen voorgeleide trillingen op het lichaam toegestaan en onder meer het handgebruik rechts is beperkt. Naast de beperking voor het schrijven geldt dat de knijp-/grijpkracht met de rechterhand is beperkt, evenals de bol- en cilindergreep en repetitieve hand- en vingerbewegingen met de rechterhand. Bij schroefbewegingen kan met rechts weinig kracht worden gezet. Bij het werken met een toetsenbord is eiser voornamelijk op de linkerhand aangewezen en verder heeft eiser beperkingen voor frequent reiken met rechts, duwen, tillen, dragen, (trap)lopen, klimmen, hurken, staan, gehurkt en boven schouderhoogte met rechts actief zijn en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk.
In bezwaar tegen het primaire besluit heeft [verzekeringsarts b&b 1] op 25 mei 2021 gerapporteerd. Hierbij heeft de verzekeringsarts b&b het dossier, inclusief de van de huisarts ontvangen informatie, bestudeerd. [verzekeringsarts b&b 1] ziet aanleiding om minder fysieke beperkingen aan te nemen, maar wel een beperking voor risicovolle omstandigheden en beroepsmatig autorijden.
Naar aanleiding van de rapportage van [verzekeringsarts b&b 1] heeft het UWV partijen op 30 juni 2021 een voorgenomen beslissing gestuurd. Naar aanleiding van de door eiser tegen de voorgenomen beslissing ingediende zienswijze heeft [verzekeringsarts b&b 2] in haar rapportage van 11 februari 2022 de overwegingen van [verzekeringsarts b&b 1] in stand gelaten.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele
Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 mei 2021.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij psychische klachten heeft door zijn werk voor de krijgsmacht en dat de verzekeringsarts deze beperkingen niet voldoende zorgvuldig heeft onderzocht. Eiser verzoekt de rechtbank hiervoor een deskundige te benoemen. Eiser benadrukt daarnaast zijn fysieke beperkingen, verwijst naar de onderzoeken in de periode na zijn arbeidsongeval en stelt dat het onbegrijpelijk is dat de verzekeringsarts b&b niet van dezelfde beperkingen uitgaat als zijn behandelend sector.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de geconstateerde fysieke beperkingen. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep weliswaar nieuwe medische informatie over zijn fysieke klachten ingebracht, maar uit de rapportages van de verzekeringsarts b&b volgt dat met de betreffende klachten en beperkingen in de beoordeling al rekening is gehouden. Het is immers niet in geschil dat eiser is aangewezen op knie sparend werk en dat arm belastende werkzaamheden met de rechterarm essentieel beperkt zijn. De rechtbank kan de overwegingen van de verzekeringsartsen b&b volgen voor wat betreft de gestelde fysieke beperkingen. In beroep claimt eiser nog extra beperkingen, maar die extra beperkingen heeft hij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende geobjectiveerd.
Voor wat betreft de aangevoerde psychische klachten heeft [verzekeringsarts b&b 2] in de rapportage van 23 juni 2023 uiteengezet dat de psychische klachten van eiser en de door hem jaren geleden via Defensie gevolgde cursus bekend waren en ook in de beoordeling zijn meegenomen. De verzekeringsarts b&b overweegt daarbij dat eiser alle gelegenheid heeft gehad om in de voorliggende bezwaarprocedure zijn psychische klachten nader te onderbouwen, maar dat eiser zich voor deze klachten – behoudens de hiervoor aangehaalde cursus – niet tot de huisarts heeft gewend. [verzekeringsarts b&b 2] leidt hieruit af dat de betreffende klachten niet een dusdanige lijdendruk met zich meebrengen dat eiser kiest voor een behandeling. Ook voert eiser geen gronden aan waaruit blijkt dat eiser gebukt gaat onder bij de door eiser aangehaalde aandoening passende klachten en belemmeringen. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er op 12 april 2024 een intakegesprek was gepland voor de behandeling van zijn psychische klachten, maar dat dit gesprek nog steeds niet heeft plaatsgevonden. Volgens eiser zou de verzekeringsarts (b&b) de subjectieve psychische klachten van eiser nader moeten objectiveren. De rechtbank wijst deze grond af, omdat het de taak is van de verzekeringsarts (b&b) om op basis van dossieronderzoek, het eventueel opvragen van medische informatie, het uitvragen van een anamnese en dagverhaal en het verrichten van psychisch en lichamelijk onderzoek de relevante beperkingen per datum in geding vast te stellen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben de verzekeringsartsen (b&b) in dat verband eiser voldoende zorgvuldig onderzocht. De rechtbank kan de verzekeringsarts b&b dan ook volgen dat er geen aanvullende beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren zijn aangenomen.
Niet gebleken is dat in de FML van 25 mei 2021 de beperkingen van eiser zijn onderschat. De beroepsgrond dat eiser meer beperkt moet worden, slaagt niet. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
4.4
Onder verwijzing naar de vorige overweging heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Het onderzoek was zorgvuldig, alle relevante informatie en medische stukken zijn in het onderzoek meegenomen en er is in de onderbouwing ook specifiek ingegaan op de door eiser gestelde psychische problematiek. Eiser heeft de gestelde psychische beperkingen verder niet onderbouwd en staat vooralsnog ook nog niet onder behandeling. Eiser is er eerder op gewezen dat hij voor deze problematiek zo nodig hulp dient te zoeken. Het gegeven dat bij de huidige beoordeling eiser hierdoor zijn stellingen niet nader kan onderbouwen, komt naar het oordeel van de rechtbank voor zijn rekening en risico. Omdat de rechtbank niet twijfelt aan de juistheid van de medische beoordeling, ziet de rechtbank ook geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige zoals eiser heeft verzocht [2] .
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: Receptionist (Sbc-code 315120), Administratief ondersteunend medewerker (Sbc-code 315100) en Telefonist (centrale), medewerker callcenter (Sbc-code 315174).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat het gaat om administratieve functies, dat hij met zijn beperkingen aan zijn dominante rechterhand geen computer kan bedienen en dat hij het vereiste tempo niet kan halen. Specifiek voor de functies van Receptionist en Telefonist geldt dat het werk zijn belastbaarheid overschrijdt voor wat betreft conflicthantering. Bovendien heeft eiser alleen maar zware manuele arbeid verricht en liggen de geduide functies daar niet mee in lijn.
5.3
De beroepsgronden van eiser geven de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de geselecteerde functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat het er bij het duiden van functies om gaat dat de te duiden functies in lichamelijk, psychisch en sociaal opzicht geduid moeten kunnen worden. Het gegeven dat de werkervaring van eiser niet aansluit op de geduide functies, is geen reden om de functies niet passend te achten. Voor wat betreft de functie Receptionist geldt dat deze functie een receptiefunctie bij een vestiging van de Kamer van Koophandel betreft. In deze functie is conflicthantering geen kenmerkende belasting. De bediening van het toetsenbord en de muis is in de functie beperkt tot het opzoeken en vastleggen van gegevens, zonder dat sprake is van het opstellen van lange verslagen. Dit deel van de werkzaamheden kan ook met de linkerhand worden uitgevoerd en er geldt een normaal werktempo. Dezelfde overwegingen gelden bij de functie van Administratief ondersteunend medewerker De rechtbank onderschrijft de overwegingen van de arbeidsdeskundige b&b. Voor de functie Telefonist geldt dat conflicthantering weliswaar onderdeel is van de kenmerkende belasting in de functie, maar de belasting overschrijdt niet de in de FML opgenomen beperkingen. Dat geldt ook voor het werken met het toetsenbord en de muis en het werktempo. Kortom, de hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 43,83%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 20 oktober 2020 heeft vastgesteld op 43,83%
.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van
arbeidsongeschiktheid per 20 oktober 2020 heeft vastgesteld op 43,83%. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.
7.1
Eiser heeft in beroep ook een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM en heeft in dat kader verzocht een schadevergoeding toe te kennen.
7.2
Naar vaste rechtspraak van de CRvB mogen de bezwaar- en beroepsfase tezamen in beginsel niet langer dan twee jaar duren [3] . Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een halfjaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift tegen het primaire besluit is door het UWV ontvangen op 14 december 2020. Dit betekent dat de termijn van twee jaar op 14 december 2022 eindigde en dat de redelijke termijn is overschreden. Nu de redelijke termijn met ruim 26 maanden is overschreden, heeft eiser - uitgaande van € 500,- per overschrijding per halfjaar of een gedeelte daarvan - recht op een schadevergoeding van € 2.500,-. Omdat de bezwaarfase afgerond naar boven 15 maanden heeft geduurd en daarmee 9 maanden te lang, komt 9/26 deel (dus € 865,38) voor rekening van het UWV, en de rest (€ 1.634,62) voor rekening van de Staat.
Voor het indienen van het verzoek tot schadevergoeding krijgt eiser een proceskostenvergoeding van € 226,75 (1 punt met een waarde van € 907,- en wegingsfactor 0,25), waarvan 9/26 deel (dus € 78,49) voor rekening van het UWV komt en de rest
(€ 148,26) komt voor rekening van de Staat.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond,
- veroordeelt het UWV tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 865,38;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.634,62;
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 78,49;
- veroordeelt de Staat in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 148,26.
Deze uitspraak is op 20 februari 2025 gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

1.Gecontrasigneerd door [verzekeringsarts].
2.CRvB 22 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:530.
3.EHRM 8 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212 en CRvB 30 juni 2017, ECLI:N:CRVB:2017:2226.