ECLI:NL:CRVB:2023:530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
20/4032 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek zonder benoeming deskundige

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die zijn beroep tegen het besluit van het Uwv om zijn ZW-uitkering te beëindigen ongegrond heeft verklaard. Appellant was werkzaam als servicedeskmedewerker en heeft zich op 2 april 2019 ziekgemeld. Het Uwv heeft hem op 14 mei 2019 een ZW-uitkering toegekend, maar heeft deze per 19 juni 2019 beëindigd op basis van een medisch onderzoek door een verzekeringsarts. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen reden is om aan de medische beoordeling te twijfelen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet adequaat met zijn aandoeningen omgaat en dat er betere behandelingen mogelijk zijn. De Raad onderschrijft echter het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

20 4032 ZW

Datum uitspraak: 22 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 5 november 2020, 19/1785 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend en een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2023. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als servicedeskmedewerker voor 40 uur per week. Zijn dienstverband is op 31 maart 2019 geëindigd. Appellant heeft zich op 2 april 2019 ziekgemeld met evenwichtsstoornissen en diverse andere klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 14 mei 2019 heeft het Uwv aan appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
Op 19 juni 2019 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 19 juni 2019 geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie als servicedeskmedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 20 juni 2019 de ZW-uitkering van appellant per 19 juni 2019 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. Niet is gebleken van inconsistenties of onvoldoende motivering van de rapporten van de verzekeringsartsen. De rechtbank ziet verder geen aanleiding om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. De klachten van appellant zijn bekend en zijn door de verzekeringsartsen bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant zich ziek heeft gemeld met al langer bestaande klachten en dat er veel klachten zijn, maar dat er geen of nauwelijks relevante afwijkingen of ziektebeelden zijn vastgesteld. Een operatie en het herstel heeft appellant tijdelijk arbeidsongeschikt gemaakt voor zijn werk, maar inmiddels is hij voldoende hersteld. De overige klachten geven volgens de verzekeringsarts geen relevante beperkingen voor het laatst verrichte werk. Ten aanzien van het herstelgedrag zou enerzijds gezegd kunnen worden dat appellant er alles aan doet om van de klachten af te komen en aan zijn gezondheid te werken, maar anderzijds gaat hij hier niet adequaat mee om. De verzekeringsarts acht appellant niet ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vermeld dat het feit dat enkele afspraken met de behandelaars gepland staan niet maakt dat appellant ongeschikt is voor werk. De evenwichtsstoornis speelt nu niet. Dit blijkt uit het feit dat appellant normaal auto kan rijden en bij het lichamelijk onderzoek geen afwijkingen zijn vastgesteld. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat Resolor een middel tegen chronische, functionele obstipatie is, dat mogelijk pas laat is voorgeschreven omdat volgens het farmacotherapeutisch kompas de voorkeur uitgaat naar andere middelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom de door appellant ingebrachte medische stukken niet leiden tot een ander oordeel. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te raadplegen, nu de rechtbank geen aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant niet adequaat met zijn aandoeningen omgaat. Ook heeft de rechtbank ten onrechte gesuggereerd dat er betere behandelingen zijn dan Resolor en dat autorijden goed gaat. Appellant stelt dat de verzekeringsartsen in 2008 Resolor hadden kunnen voorschrijven. Verder heeft appellant gesteld dat als objectieve medische informatie wordt verlangd deze ook beschikbaar moet worden gesteld. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd worden onderschreven. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de beoordeling van de belastbaarheid van appellant. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat die beroepsgronden niet slagen. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De door de rechtbank in de aangevallen uitspraak opgenomen weergave van het standpunt van de verzekeringsartsen dat appellant niet adequaat met zijn klachten omgaat, dat appellant normaal kan autorijden en dat Resolor mogelijk pas laat is voorgeschreven omdat volgens het farmacotherapeutisch kompas de voorkeur uitgaat naar andere middelen, geeft geen blijk van een onjuiste lezing van de rapporten van de verzekeringsartsen. Anders dan appellant stelt, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich niet op het standpunt gesteld dat er een betere behandeling mogelijk is dan Resolor. Verder heeft de verzekeringsarts zich, voor wat betreft de evenwichtsstoornis, op het standpunt gesteld dat dit op de datum in geding niet speelt. Dit blijkt volgens de verzekeringsarts onder meer uit het feit dat appellant op dat moment kon autorijden en er bij lichamelijk onderzoek ook geen afwijkingen van zijn vastgesteld. In wat appellant heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen onjuist is. Ook blijkt uit de door appellant in hoger beroep overgelegde medische stukken niet dat zijn belastbaarheid is overschat. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen hem al in 2008 Resolor hadden kunnen voorschrijven, wordt opgemerkt dat een verzekeringsarts geen behandelend arts is en dat het voorschrijven van medicatie, het behandelen van appellant of het diagnosticeren van klachten niet tot de taak van de verzekeringsarts behoren. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de rechtbank.
4.4.
Omdat geen aanknopingspunten bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling, ziet ook de Raad geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige, zoals door appellant is verzocht.
4.5.
De overwegingen in 4.2, 4.3 en 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet op dit oordeel bestaat er geen grond om het Uwv te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van S.C. Scholten als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 maart 2023.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) S.C. Scholten