Op 20 februari 2025 heeft de enkelvoudige geheimhoudingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van een verzoek om geheimhouding van stukken door belanghebbende, die betrokken is bij de belastingzaken BRE 21/3777, 21/5929 en 22/4227. Belanghebbende heeft op 24 januari 2025 een verzoek ingediend om bepaalde stukken geheim te houden, welke hij tijdens de mondelinge behandeling van de hoofdzaken heeft overgelegd in een gesloten enveloppe. De geheimhoudingskamer heeft kennisgenomen van de inhoud van deze enveloppe, waarin verschillende brieven van belanghebbende zijn opgenomen, gericht aan zowel de geheimhoudingskamer als het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
De geheimhoudingskamer heeft besloten om geen mondelinge behandeling te houden en direct uitspraak te doen op het verzoek. De reden hiervoor is dat de aard van de geheimhoudingsprocedure niet geschikt is voor een zitting. De geheimhoudingskamer heeft vastgesteld dat er geen wettelijke basis is voor het verzoek om geheimhouding, aangezien belanghebbende in de hoofdzaken niet verplicht was om inlichtingen te verstrekken of stukken over te leggen. Hierdoor valt het verzoek niet binnen de reikwijdte van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De geheimhoudingskamer heeft het verzoek om geheimhouding afgewezen en bepaald dat de griffier de aangeboden stukken aan belanghebbende terugstuurt. Tevens heeft belanghebbende verzoeken gedaan met betrekking tot de wraking van de rechter in de hoofdzaken, maar deze verzoeken kunnen niet door de geheimhoudingskamer worden behandeld. De beslissing is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.