ECLI:NL:RBZWB:2025:9050

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
BRE 25/301
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake erfbelasting door gebrek aan procesbelang

Op 18 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 25/301, waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Carli, in beroep ging tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. Het beroep betreft een aanslag erfbelasting die op nihil is vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat belanghebbende geen procesbelang heeft. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat er geen openstaand te betalen bedrag is en dat de onduidelijkheid over wie de aangifte erfbelasting heeft gedaan niet door deze procedure kan worden opgelost. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak houdt in dat het bestreden besluit in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en aan partijen bekendgemaakt op de datum van verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/301

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. A. Carli),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 december 2024. Het beroep ziet op de aanslag erfbelasting met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat belanghebbende geen procesbelang heeft. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.1.
Belanghebbende komt in beroep, omdat belanghebbende volgens gemachtigde nog altijd geen duidelijkheid heeft over degene die aangifte erfbelasting heeft gedaan. Door het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar blijft die onduidelijkheid dan ook bestaan.
2.2.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende de inspecteur door middel van dit beroepschrift verzoekt om inzage te geven in de voor de erfbelastingheffing van belang zijnde stukken. [1] De rechtbank stelt vast dat dit geding slechts betrekking heeft op de uitspraak op bezwaar tegen de opgelegde aanslag erfbelasting. Een voornoemd verzoek dient door belanghebbende dan ook rechtstreeks aan de inspecteur gericht te worden.
2.3.
De rechtbank constateert dat de aanslag erfbelasting op nihil is vastgesteld. Dit betekent dat belanghebbende voor deze aanslag geen openstaand te betalen bedrag heeft en dat deze beroepszaak niet tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. [2] Dit betekent dat er geen procesbelang is.
2.4.
Aangezien belanghebbende geen procesbelang heeft bij de procedure is het beroep niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
R.P.A.G. Dekkers, griffier, op 18 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 72, derde lid, van de Successiewet 1956.
2.Vgl. Hoge Raad 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43.