ECLI:NL:RBZWB:2025:877

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
24/2758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering zorgtoeslag na fout van de overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Dienst Toeslagen. De eiser had een voorschot zorgtoeslag van € 1.336,- ontvangen voor het jaar 2022, maar de Dienst Toeslagen had dit bedrag herzien en een terugvordering van € 781,- opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de Dienst Toeslagen ten onrechte had teruggevorderd, omdat er bijzondere omstandigheden waren die dit onterecht maakten. De eiser had een nabetaling ontvangen van de gemeente Woensdrecht, die het gevolg was van een fout van de overheid. De rechtbank stelde vast dat de Dienst Toeslagen het inkomen van de eiser niet op de juiste wijze had vastgesteld en dat de terugvordering in strijd was met de doelstelling van de Wet op de zorgtoeslag. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, zodat de terugvordering niet meer van toepassing was. Tevens werd de Dienst Toeslagen veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/2758 ZORG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F. Ergec)
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

1. Met het besluit van 15 september 2023 (primair besluit) heeft de Dienst Toeslagen eisers zorgtoeslag over het jaar 2022 definitief berekend op € 561,- en het te veel verstrekte voorschot van € 781,- teruggevorderd. Met het besluit van 19 januari 2024 (bestreden besluit) heeft de Dienst Toeslagen eisers bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.1.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de gemachtigden van de Dienst Toeslagen: mr. [naam 1] en mr. [naam 2] .
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Dienst Toeslagen in de gelegenheid te stellen te bekijken of tegemoet kan worden gekomen aan het beroep. De Dienst Toeslagen heeft op 14 januari 2025 laten weten dat er niet tegemoet gekomen wordt aan het beroep. Aan partijen is vervolgens meegedeeld dat de rechtbank het niet nodig vindt om in deze zaak opnieuw een zitting te houden, tenzij een van de partijen aangeeft een zitting te wensen. Geen van de partijen heeft verzocht om een zitting waarna de rechtbank op 11 februari 2025 het onderzoek heeft gesloten.

Totstandkoming van het besluit

Relevante feiten en omstandigheden
2. Aan eiser is een voorschot zorgtoeslag van € 1.336,- toegekend voor het jaar 2022. Dit voorschot is gebaseerd op een geschat inkomen van € 7.919,-. Op 24 mei 2023 heeft de Dienst Toeslagen een melding ontvangen vanuit de Basisregistratie inkomen (BRI) dat het inkomen van eiser is gewijzigd als gevolg van een ontvangen nabetaling van de gemeente. Het inkomen wordt vastgesteld op € 28.053,-. Daaropvolgend heeft de Dienst Toeslagen bij het primaire besluit de zorgtoeslag voor het jaar 2022 opnieuw berekend op € 561,- en een bedrag van € 781,- teruggevorderd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna de Dienst Toeslagen is overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit.
Standpunt van de Dienst Toeslagen
3. De Dienst Toeslagen stelt zich op het standpunt dat de zorgtoeslag over het jaar 2022 terecht is vastgesteld aan de hand van het hogere inkomen als gevolg van de nabetaling. Bij de vaststelling van het recht op toeslag moet de Dienst Toeslagen uitgaan van de inkomensgegevens uit de BRI. Het is daarbij niet mogelijk om een deel van het inkomen, ter grootte van de nabetaling, buiten beschouwing te laten. De Dienst Toeslagen ziet in hetgeen eiser aanvoert geen bijzondere omstandigheden om af te zien van terugvordering of om deze te matigen.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat ten onrechte is besloten tot herziening en terugvordering. Eiser meent dat er sprake is van bijzonder vermogen, daar de nabetaling van de gemeente Woensdrecht op last van deze rechtbank heeft plaatsgevonden. Daarnaast is er sprake van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van de terugvordering af te zien of deze te matigen. Ook is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel, nu eiser door de nabetaling in de problemen is gekomen met zijn toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de Dienst Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser recht heeft op € 561,- aan zorgtoeslag voor het jaar 2022 en dat hij een bedrag van € 781,- moet terugbetalen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Vaststelling zorgtoeslag
7. Zorgtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De hoogte van de zorgtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. [1] De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van een belanghebbende.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Dienst Toeslagen (in de volksmond Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Dienst Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [2] (ABRvS), de hoogste rechter in dit soort zaken, volgt dat de Dienst Toeslagen het inkomen en vermogen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Dit is het inkomensgegeven zoals vastgelegd in de BRI.
Eiser heeft aangevoerd dat de nabetaling als bijzonder vermogen gezien moet worden. Hierover overweegt de rechtbank dat het aan de inspecteur voor de inkomstenbelasting is om het vermogen vast te stellen en dat dit niet behoort tot de bevoegdheden van de Dienst Toeslagen. Daarnaast gaat het om een nabetaling van een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Een dergelijke uitkering wordt gelijkgesteld aan inkomen. Omdat de nabetaling heeft plaatsgevonden in 2022, maakt die nabetaling deel uit van het inkomen dat eiser in 2022 heeft ontvangen. De Dienst Toeslagen heeft daarbij terecht overwogen dat bij de zorgtoeslag geen mogelijkheid bestaat een inkomensbestanddeel (hier de nabetaling) buiten beschouwing te laten. [3]
7.2.
De Dienst Toeslagen is terecht uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 28.053,- bij het vaststellen van de hoogte van de zorgtoeslag. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat de Dienst Toeslagen, hiervan uitgaande, eisers zorgtoeslag op onjuiste wijze heeft berekend.
Terugvordering
8. Eiser heeft voor het jaar 2022 een voorschot zorgtoeslag van € 1.336,- ontvangen. Het recht op zorgtoeslag is definitief berekend op € 561,-, zodat de terugvordering € 781,- bedraagt.
8.1.
In artikel 26 van de Awir is bepaald dat de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, als een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 23 oktober 2019 [4] overwogen dat in artikel 26 van de Awir niet dwingend is voorgeschreven dat de Dienst Toeslagen het gehele bedrag dat de belanghebbende is verschuldigd terugvordert.
De Dient Toeslagen moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen en kan onder bijzondere omstandigheden van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen.
8.2.
De staatssecretaris van Financiën heeft in het Verzamelbesluit Toeslagen beleid over de terugvordering van toeslagen vastgesteld. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich kunnen verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, de Dienst Toeslagen kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen.
8.3.
Eiser heeft een nabetaling ontvangen als gevolg van een fout (een onterechte intrekking van zijn bijstandsuitkering) van een ander bestuursorgaan. Ter zitting heeft de Dienst Toeslagen bevestigd dat wanneer deze fout niet was gemaakt, eiser recht zou hebben gehad op de maximale zorgtoeslag voor de jaren 2020, 2021 en 2022. Eiser loopt door de eenmalige nabetaling zorgtoeslag mis. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van bijzondere omstandigheden die zich tegen terugvordering verzetten. Het is in strijd met de doelstelling van de Wet op de zorgtoeslag (verlichten van de lasten van zorgpremies voor de lagere inkomens) om de gevolgen van de fout van het college van B&W van de gemeente Woensdrecht voor rekening van eiser te laten komen. De Dienst Toeslagen had daarom het bedrag van € 781,- niet van eiser mogen terugvorderen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat ter zitting door de Dienst Toeslagen is aangegeven dat in een zaak van een belanghebbende die een nabetaling had ontvangen als gevolg van een fout van het UWV wel is afgezien van terugvordering. Niet valt in te zien dat eisers zaak verschilt van laatstgenoemde zaak.

Conclusie en gevolgen

9. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd, voor zover het de terugvordering betreft. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht het primaire besluit herroepen voor zover dat ziet op de terugvordering.
9.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van
€ 907,- en wegingsfactor 1). Voor de vergoeding van schade in de vorm van wettelijke rente bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover het de terugvordering betreft;
- herroept het primaire besluit, voor zover dat ziet op de terugvordering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser;
- wijst af het verzoek om schadevergoeding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van J. Boer-IJzelenberg, griffier, op 18 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 1, tweede lid, van de Wet op de zorgtoeslag.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2334.
4.Zie de uitspraak van de ABRvS van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.