ECLI:NL:RBZWB:2025:875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
18 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/1766 en 24/3083
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersbesluit inzake verkeersmaatregelen op en rond het Zandbergplein in Breda

Op 18 februari 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/1766 en 24/3083, waarin eisers beroep aantekenden tegen een verkeersbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Dit verkeersbesluit betrof diverse verkeersmaatregelen op en rond het Zandbergplein, waaronder het instellen van éénrichtingsverkeer van het Zandbergplein naar de Zandbergweg. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het college van burgemeester en wethouders het verkeersbesluit op goede gronden heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bekendmaking van het besluit rechtsgeldig was en dat de belangen van de eisers niet onevenredig zijn geschaad in verhouding tot de doelen van het verkeersbesluit. De rechtbank heeft ook ingegaan op de bezwaren van eisers over de betrokkenheid bij de totstandkoming van het besluit en de noodzaak van de maatregelen. De rechtbank concludeert dat het college beoordelingsruimte heeft en dat de genomen maatregelen in overeenstemming zijn met de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/1766 en 24/3083

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2025 in de zaken tussen

[eiser 1] en [eiser 2] en [eiser 3] , allen uit [plaats] , eisers

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

(gemachtigde: mr. R.A.M. van Loon).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen een verkeersbesluit voor diverse verkeersmaatregelen op en rond het Zandbergplein. Het gaat met name om het instellen van éénrichtingsverkeer vanuit het Zandbergplein naar de Zandbergweg.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 9 januari 2024 op de bezwaren van eisers heeft het college het verkeersbesluit in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser 1] en [eiser 3] en de gemachtigde van het college, bijgestaan door ing. [naam 1] en [naam 2] .

Totstandkoming van de besluiten

2. Het college heeft het Zandbergplein in Breda na overleg met een groep bewoners van met name het Zandbergplein zelf, heringericht. Om een duidelijke verkeerssituatie te creëren heeft het college een verkeersbesluit genomen, waarin voor bepaalde straten éénrichtingsverkeer of een verplichte rijrichting is opgelegd. Eisers wonen niet aan het Zandbergplein zelf en zijn daardoor niet of minder betrokken geweest bij het voortraject.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college het verkeersbesluit op goede gronden heeft genomen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Eisers hebben aangegeven niet te begrijpen waarom deze zaak is uitgesplitst in twee beroepen, waardoor zij ieder apart griffierecht moeten betalen. De rechtbank heeft geconstateerd dat het college aan eisers een aparte maar inhoudelijk gelijkluidende beslissing op bezwaar heeft verzonden. Dat houdt in dat zij formeel gezien elk tegen hun ‘eigen’ beslissing op bezwaar beroep in moeten stellen. De rechtbank heeft dat administratief verwerkt door er verschillende beroepsdossiers van te maken, waarbij eisers elk apart het griffierecht betalen. Omdat de beslissingen op bezwaar inhoudelijk gelijk zijn, zijn ze wel tegelijkertijd op zitting behandeld.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Toetsingskader
6. Uit vaste rechtspraak [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het college beoordelingsruimte heeft bij de beantwoording van de vraag wat nodig is ter bescherming van de verkeersbelangen genoemd in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Het college dient dit naar behoren te motiveren. Afhankelijk van de beroepsgronden gaat de bestuursrechter in op de vraag of de manier waarop het college van die beoordelingsruimte gebruik heeft gemaakt in overeenstemming is met het recht.
6.1.
Daarbij beoordeelt de bestuursrechter – wederom aan de hand van de beroepsgronden – of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen, zoals bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2] Bij die afweging heeft het bestuursorgaan beleidsruimte. De bestuursrechter gaat niet na of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen, en het college hoeft ook niet de absolute noodzaak van het verkeersbesluit aan te tonen. [3]
De met het verkeersbesluit te dienen doelen
7. Het parkeerverbod is door het college ingesteld uit het oogpunt van
- het verzekeren van de veiligheid op de weg;
- het beschermen van weggebruikers en passagiers;
- het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden,
als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b en tweede lid, aanhef en onder b, van de WVW. Het instellen van éénrichtingsverkeer en een verplichte rijrichting hebben als doel de verkeersveiligheid te verbeteren, het plein leefbaarder te maken en sluipverkeer zoveel mogelijk te voorkomen.
De totstandkoming en bekendmaking van het besluit
8. Eisers zijn van mening dat zij onvoldoende betrokken zijn bij de totstandkoming van het besluit en dat uit de kop van het besluit [4] onvoldoende bleek dat ook zij door de maatregelen geraakt zouden worden. Het was onvoldoende duidelijk dat verkeersstromen zouden wijzigen.
8.1.
Het college geeft aan dat de bekendmaking voldoende duidelijk was. De verkeersmaatregelen zijn op het Zandbergplein genomen. Dat die ook invloed hebben op verkeer in omliggende straten betekent niet dat de bekendmaking niet klopt.
8.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het besluit is rechtsgeldig bekendgemaakt en de titel van het verkeersbesluit past bij de verkeersmaatregelen. Dat omwonenden ervan uit zijn gegaan dat die maatregelen geen invloed hebben op verkeersstromen in de omliggende straten is voor hun eigen rekening en risico. Zij hebben tijdig bezwaar en beroep ingediend, waarmee vaststaat dat hun belangen niet zijn aangetast. Daarnaast rust er op het college geen plicht om belanghebbenden te consulteren vóór het nemen van een verkeersbesluit.
Mocht het college éénrichtingsverkeer instellen?
9. Eisers stellen dat door het instellen van éénrichtingsverkeer de wijk minder toegankelijk wordt. Bewoners van de Zandbergweg moeten vaak parkeren op het Zandbergplein omdat in de eigen straat onvoldoende parkeerplaatsen zijn. Dit plein moet daarom goed toegankelijk zijn. Doordat je niet meer vanaf de Zandbergweg rechtstreeks het Zandbergplein op mag rijden, beperkt dit de toegankelijkheid en leidt dit tot extra verkeersbewegingen van mensen die een parkeerplaats zoeken. Daarnaast hebben eisers twijfel bij het nut tegen sluipverkeer. Naar hun mening is er nauwelijks sluipverkeer, maar gaat het veelal om bestemmingsverkeer, inclusief bezoekers van een supermarkt. Er is geen onderzoek dat aantoont dat er wel veel sluipverkeer is.
9.1.
Het college heeft er ter zitting op gewezen dat het stuk weg tussen het Zandbergplein en de Zandbergweg te smal is om verkeer in twee richtingen toe te laten. Voorheen werd parkerende automobilisten gevraagd om met één wiel op de stoep te parkeren. Dat wil het college niet meer. De stoep is er voor de voetgangers. Hoewel het college erkent buurtbewoners soms om moeten rijden, verwacht hij dat de verkeersbewegingen - zeker na een periode van gewenning - niet toe zullen nemen.
9.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college hoeft de absolute noodzaak van de maatregelen niet aan te tonen. [5] Dat betekent dat het ook niet noodzakelijk is om aan de maatregelen een rapport ten grondslag te leggen dat onomstotelijk aantoont dat er sprake is van sluipverkeer en niet van bestemmingsverkeer, en dat dit wordt tegengegaan door het instellen van éénrichtingsverkeer. Een vergelijking tussen het aantal verkeersbewegingen voor en na tenuitvoerlegging van het verkeersbesluit is ook niet noodzakelijk en/of gebruikelijk. Het college mocht, gelet op zijn beleidsruimte, tot het instellen van éénrichtingsverkeer komen. De rechtbank begrijpt dat eisers mogelijk anders en verder moeten rijden om een parkeerplaats te vinden. Het college heeft om het sluipverkeer te ontmoedigen en daarmee de leefbaarheid en veiligheid in de wijk te bevorderen het bestreden verkeersbesluit genomen. Het college mocht deze belangen, die worden genoemd in artikel 2 van de WVW, zwaarder laten wegen dan de individuele belangen van eisers en andere omwonenden. De rechtbank is van oordeel dat de om te rijden afstand niet onevenredig is ten opzichte van de met het verkeersbesluit te dienen doelen.

Conclusie en gevolgen

10. De beroepen zijn ongegrond. Het college mocht in redelijkheid tot het bestreden verkeersbesluit komen.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 18 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wegenverkeerswet 1994

Artikel 2

1. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen strekken tot:
het verzekeren van de veiligheid op de weg;
het beschermen van weggebruikers en passagiers;
het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
2. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken tot:
het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik;
het waarborgen van het op juiste wijze in rekening brengen van tarieven voor het gebruik van de weg;
het gebruik en de waarborging van de juistheid van de registers die ingevolge deze het worden bijgehouden;
het voorkomen en bestrijden van fraude;
de regeling van positie, inrichting en werkwijze, alsmede het uitoefenen van toezicht op zelfstandige bestuursorganen die taken verrichten op het terrein van deze wet.
4. De krachtens deze wet vastgestelde regels kunnen voorts strekken ter uitvoering van verdragen of van besluiten van volkenrechtelijke organisaties of van één of meer instellingen van de Europese Unie, al dan niet gezamenlijk, op het terrein van goedkeuring, op de markt aanbieden, in de handel brengen, registreren en in gebruik nemen van voertuigen en systemen, onderdelen, technische eenheden, voertuigdelen, uitrustingsstukken en voorzieningen die voor dergelijke voertuigen en aanhangwagens daarvan zijn ontworpen en gebouwd en van voorzieningen die ter bescherming van inzittenden van voertuigen en kwetsbare weggebruikers zijn ontworpen en gebouwd, in verband met de bescherming van de gezondheid, de veiligheid, het milieu of andere aspecten van de bescherming van het openbaar belang.
5. De vaststelling van regels bij ministeriële regeling ter uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde geschiedt in overeenstemming met Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ministers, indien deze regels strekken tot behartiging van de belangen, bedoeld in het tweede dan wel het derde lid.

Voetnoten

1.ABRvS 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:599; ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1629; ABRvS 16 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:768 en ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1774.
2.Bijvoorbeeld ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1629.
3.Bijvoorbeeld ABRvS 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:720.
4.De kop van het besluit: “
5.Zie voetnoot 3.