In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-één-kap woning, vastgesteld op € 510.000 per 1 januari 2022. Na bezwaar werd deze waarde verlaagd naar € 485.000. Belanghebbende is het niet eens met deze waardebepaling en stelt dat de waarde op de waardepeildatum maximaal tussen de € 376.000 en € 396.500 ligt. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde voldoende heeft onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsmethode. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. De rechtbank wijst erop dat de waarde van de woning voor elk tijdvak opnieuw moet worden vastgesteld, ongeacht eerdere waarderingen. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem genoemde woningen identiek zijn aan zijn woning. Al het overige dat door belanghebbende is aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.