Op 8 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 24/6558 WIA, waarin eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. El Allalli, in beroep ging tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, die als wijkziekenverzorger werkte, was op 29 oktober 2021 uitgevallen en had na 104 weken ziekte een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV kende haar een uitkering toe, maar na bezwaar van haar ex-werkgever werd deze beëindigd per 4 oktober 2024, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had gehandeld en of de medische en arbeidskundige beoordelingen juist waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de uitkering had beëindigd, en dat eiseres geen gelijk kreeg in haar beroep. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid correct waren vastgesteld. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen die de juistheid van de beoordeling konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het UWV het griffierecht en proceskosten moest vergoeden aan eiseres. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 december 2025.