ECLI:NL:RBZWB:2025:8592

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 december 2025
Publicatiedatum
8 december 2025
Zaaknummer
BRE 24/6558 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering na werkgeversbezwaar en beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 8 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 24/6558 WIA, waarin eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. El Allalli, in beroep ging tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering door het UWV. Eiseres, die als wijkziekenverzorger werkte, was op 29 oktober 2021 uitgevallen en had na 104 weken ziekte een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV kende haar een uitkering toe, maar na bezwaar van haar ex-werkgever werd deze beëindigd per 4 oktober 2024, omdat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht had gehandeld en of de medische en arbeidskundige beoordelingen juist waren. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de uitkering had beëindigd, en dat eiseres geen gelijk kreeg in haar beroep. De rechtbank oordeelde dat de medische beperkingen en de mate van arbeidsongeschiktheid correct waren vastgesteld. Eiseres had geen overtuigende argumenten aangedragen die de juistheid van de beoordeling konden weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het UWV het griffierecht en proceskosten moest vergoeden aan eiseres. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 december 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda/Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6558 WIA

uitspraak van 8 december 2025 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. N. El Allalli),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[stichting], uit [plaats 2]
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de uitkering van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV terecht de WIA-uitkering heeft beëindigd.
1.1
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het UWV op goede gronden de uitkering heeft beëindigd. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
1.2
Onder 2 staan de feiten en omstandigheden die van belang zijn. Onder 3 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 4 tot en met 6 zijn de grondslag van het besluit, het wettelijk kader en het toetsingskader opgenomen. De beoordeling door de rechtbank volgt vanaf 7. Daarbij gaat de rechtbank in op de volgende vragen: zijn de beperkingen juist vastgesteld (medische beoordeling) en is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld (arbeidskundige beoordeling). Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Feiten en omstandigheden

2. Eiseres is werkzaam geweest als wijkziekenverzorger voor 12 uur per week bij stichting [stichting] (ex-werkgever). Voor dat werk is zij op 29 oktober 2021 uitgevallen. Na 104 weken ziekte heeft het UWV beoordeeld of eiseres in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
2.1
Het UWV heeft met het besluit van 17 oktober 2023 aan eiseres een WIA-uitkering toegekend met ingang van 27 oktober 2023 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Ex-werkgever heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiseres heeft in de bezwaarprocedure medische gegevens en een dagverslag overgelegd.
2.2
Met het besluit van 22 augustus 2024 is het bezwaar van ex-werkgever gegrond verklaard. Het UWV heeft geoordeeld dat eiseres per 27 oktober 2023 voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Haar uitkering wordt beëindigd per 4 oktober 2024.

Procesverloop

3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 augustus 2024 (bestreden besluit). Zij heeft geen toestemming gegeven om de medische gegevens te delen met haar ex-werkgever.
3.1
Met de beslissing van 31 juli 2025 heeft de rechtbank bepaald dat kennisname van een aantal met name genoemde stukken is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft verkregen. Die bijzondere toestemming is verleend aan [gemachtigde] .
3.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Bij brief van 13 november 2025, door de rechtbank ontvangen op 18 november 2025, heeft het UWV nog een aanvullende rapportage overgelegd van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b).
3.3
De rechtbank heeft het beroep op 26 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde en namens het UWV is [persoon] verschenen. Tijdens de zitting heeft de rechtbank besloten dat de brief van het UWV van 13 november 2025 met bijlagen niet betrokken zal worden bij de beoordeling van het beroep.

Beoordeling door de rechtbank

Grondslag bestreden besluit
4. Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Toetsingskader
6. Bij de beoordeling of het bestreden besluit juist is, is van belang of eiseres medische beperkingen heeft en of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
7. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts b&b van het UWV.
7.1
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiseres zeer beperkt is in het uitvoeren van een relatief licht fysieke en mentaal belastende taak voor een langere duur dan 30 minuten, waarna recuperatiebehoefte bestaat. Er is sprake van sterk wisselende mogelijkheden op cognitief en fysiek vlak, met name door de recuperatiebehoefte. Gelet hierop is er geen sprake van benutbare mogelijkheden volgens de verzekeringsarts.
7.2
De verzekeringsarts b&b is van mening dat eiseres wel benutbare mogelijkheden heeft. Hij heeft gerapporteerd dat er geen sprake is van een wisselende belastbaarheid zoals bedoeld in het schattingsbesluit. Er is ook geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. De verzekeringsarts b&b neemt beperkingen aan voor het verrichten van zware lichamelijke arbeid, waardoor er ook beperkingen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen worden aangenomen. Verder heeft de verzekeringsarts b&b beperkingen aangenomen voor het persoonlijk en sociaal functioneren. Ook is een urenbeperking aangenomen. De verzekeringsarts b&b heeft de belastbaarheid van eiseres in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 17 april 2024 weergegeven. De verzekeringsarts b&b heeft op 12 augustus 2024 aanvullend gerapporteerd dat de hoorzitting en de overgelegde gegevens tijdens de hoorzitting zijn standpunt niet anders maken.
Standpunt eiseres
7.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zij niet in staat is 4 uur per dag en 20 uur per week arbeid te verrichten. Er is nog steeds sprake van een sterk wisselende belastbaarheid waardoor het verrichten van arbeid niet haalbaar is. Verder heeft eiseres erop gewezen dat zij, ook volgens de verzekeringsarts b&b, is aangewezen op een prikkelarme omgeving. Dit is echter niet in de FML verwerkt.
Aanvullend heeft eiseres gesteld dat de verzekeringsarts b&b onvoldoende rekening heeft gehouden met haar klachten en beperkingen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres een expertiserapport van WPEX overgelegd. Gelet op dit rapport moet de FML aangepast worden. Eiseres is van mening dat als rekening wordt gehouden met de aangepaste beperkingen zoals opgenomen in het rapport van WPEX, haar belastbaarheid in de geduide functies wordt overschreden.
Standpunt UWV
7.3
De verzekeringsarts b&b heeft in reactie op de beroepsgronden gerapporteerd dat de klachten en ervaringen zoals beschreven in het WPEX-rapport overeenkomen met de reeds bij hem bekende dossiergegevens. Er is dus geen sprake van een ernstigere gezondheidssituatie dan waarmee rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Wel ziet de verzekeringsarts b&b, gelet op het rapport van WPEX, aanleiding de FML aan te passen op een aantal punten. De verzekeringsarts b&b is echter van mening dat geen beperking aangenomen hoeft te worden voor het punt 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn). De gewijzigde belastbaarheid heeft de verzekeringsarts b&b neergelegd in de FML van 12 mei 2025.
Overwegingen rechtbank
7.4
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b in zijn laatste rapportage nagenoeg alle beperkingen heeft overgenomen die door WPEX zijn aangenomen. Alleen de beperking op aspect 5.5 (geknield of gehurkt actief zijn) heeft de verzekeringsarts b&b niet overgenomen. Ter zitting is gebleken dat, voor wat betreft de medische beoordeling, het enige geschilpunt nog is of eiseres beperkt moet worden voor het geknield of gehurkt actief zijn.
7.5
De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b afdoende heeft gemotiveerd dat eiseres niet beperkt hoeft te worden voor geknield en gehurkt actief zijn. Zoals de verzekeringsarts b&b terecht opmerkt, heeft WPEX dit aspect beperkt om mogelijke vermoeidheids-, spierpijn- en gewrichtsklachten niet te verergeren of uit te lokken. Eiseres is echter al beperkt voor knielen of hurken (aspect 4.20). De rechtbank kan zich vinden in de overweging van de verzekeringsarts b&b dat het overmatig uitvoeren van knielen of hurken vermoeidheid kan uitlokken. Ook de motivering van de verzekeringsarts b&b dat de eindstand, het geknield of gehurkt actief zijn, geen actieve inspanning vraagt en zelfs als rustpunt kan gezien worden, zodat hiervoor geen aanvullende beperking aangenomen hoeft te worden, kan de rechtbank volgen. Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank daarom uitgaan van de belastbaarheid zoals die is neergelegd in de FML van 12 mei 2025. Overigens merkt de rechtbank nog op dat ook al zou wel een beperking aangenomen moeten worden voor aspect 5.5, dit niet zal leiden tot het vervallen van de geduide functies. Hoewel dit aspect voorkomt in een van de functies binnen SBC-code 111180 (de functie productiemedewerker conventioneel bestucken), valt dit nog binnen de belasting die WPEX heeft aangegeven. WPEX heeft namelijk gesteld dat eiseres maximaal 2 maal per uur voor 2 minuten aaneengesloten geknield of gehurkt actief kan zijn. In deze functie komt het knielen/hurken maar 1 x per uur gedurende 1 minuut achtereen voor. Dit valt dus binnen de belastbaarheid van eiseres.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
8. Een arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: archiefmedewerker (SBC-code 553020), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en medewerker binderij, grafisch medewerker (SBC-code 268030). Gelet op de gewijzigde FML van 12 mei 2025 heeft hij de functies opnieuw beoordeeld op passendheid. In zijn rapportage van 13 juni 2025 komt de arbeidsdeskundige b&b tot de conclusie dat, ook als rekening wordt gehouden met de gewijzigde belastbaarheid, de functies onveranderd passend zijn voor eiseres.
8.1.
Eiseres heeft ten aanzien van de geduide functies gesteld dat deze ongeschikt zijn omdat haar belastbaarheid voor wat betreft handelingstempo (aspect 1.8.5) wordt overschreden.
8.2
De rechtbank stelt vast dat bij geen van de geduide functies een signalering voorkomt op het aspect 1.8.5. Het is vaste rechtspraak dat als er geen signalering voorkomt bij een bepaald aspect, er dan ook geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op dat punt. [1] Het is ook vaste rechtspraak dat in beginsel uitgegaan kan worden van de juistheid van de gegevens in het CBBS. Dit is alleen anders als de juistheid van deze gegevens voldoende gemotiveerd is bestreden. [2] De enkele stelling van eiseres dat er, gelet op de functiebeschrijving, wel sprake is van een hoog handelingstempo, is onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van de gegevens in het CBBS. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat er geen sprake is van een hoog handelingstempo in de geduide functies, zodat deze functies ook op dat punt geschikt zijn voor eiseres. Voor het overige is niet betwist dat de functies binnen de belastbaarheid van eiseres vallen. De geduide functies mochten dan ook worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
9. Op basis van de inkomsten die eiseres met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.

Conclusie en gevolgen

10. Er bestaat pas recht op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer. Gelet op de medische en arbeidskundige beoordeling heeft het UWV zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres per 27 oktober 2023 geen recht had op een WIA-uitkering. Aangezien aan eiseres per einde wachttijd wel een uitkering was toegekend, is de WIA-uitkering pas per 4 oktober 2024 ingetrokken. [3] Naar vaste rechtspraak is een dergelijke intrekking alleen niet geoorloofd wanneer zou blijken dat er in de periode tussen het onderzoek van de verzekeringsarts b&b en de datum van intrekking een relevante wijziging in de verdiencapaciteit is opgetreden. [4] Hoewel eiseres ter zitting heeft gesteld dat haar klachten zijn toegenomen, heeft zij geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen zoals die in de FML van 12 mei 2025 zijn opgenomen, niet (meer) passen bij haar belastbaarheid. Uit de door haar overgelegde expertise blijkt verder dat het klachtenbeeld zoals ervaren op 27 oktober 2023, ook op de onderzoeksdatum (29 oktober 2024) nog steeds actueel is. Dat daarbij de opmerking is gemaakt dat de klachten mogelijk iets zijn toegenomen is te onbepaald en onvoldoende om te kunnen concluderen dat de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML van 12 mei 2025 onjuist is. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding om te oordelen dat er sprake is van een relevante wijziging in de verdiencapaciteit. Het UWV heeft daarom op goede gronden de uitkering beëindigd per 4 oktober 2024.
10.1
Omdat het UWV pas in beroep de belastbaarheid van eiseres juist heeft vastgesteld, leidt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek. De rechtbank zal aan dit gebrek voorbij gaan omdat niet aannemelijk is dat eiseres hierdoor is benadeeld. [5] Ook als dit gebrek zich niet had voorgedaan zou hetzelfde besluit zijn genomen. Na de aanpassing van de FML zijn de geduide functies immers onveranderd geschikt voor eiseres en is de conclusie onveranderd dat zij voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
10.2
Omdat er sprake was van een gebrek moet het UWV het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten. Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen.
10.3
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-, met een wegingsfactor 1. Hoewel eiseres een expertiserapport heeft ingebracht, heeft zij geen onderbouwd verzoek ingediend voor vergoeding van de kosten van dit rapport. Eventuele kosten voor dit rapport komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van A.J.M. van Hees, griffier, op 8 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage wettelijk kader

In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.

Voetnoten

3.6 weken na het bestreden besluit, zie artikel 117, eerste lid, van de WIA.
5.Op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht.