Op 20 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bijzondere bijstand voor medicinale cannabis had aangevraagd. De aanvraag was eerder door het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat verzoekster een spoedeisend belang had bij het verkrijgen van de bijzondere bijstand. De voorzieningenrechter oordeelde dat Werkplein niet kon eisen dat verzoekster gegevens over haar leverancier van medicinale cannabis zou overleggen, omdat dit haar zou blootstellen aan mogelijke vervolging. De voorzieningenrechter wees erop dat de afwijzing van de aanvraag door Werkplein niet terecht was, omdat verzoekster recht had op voortzetting van de bijzondere bijstand. De voorzieningenrechter heeft Werkplein opgedragen om aan verzoekster een voorschot van ten minste € 238,60 per maand te verstrekken voor de medicinale cannabis, met terugwerkende kracht vanaf 31 oktober 2025. Tevens werd Werkplein veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.