ECLI:NL:RBZWB:2025:8356

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
27 november 2025
Zaaknummer
25/5326
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bijzondere bijstand voor medicinale cannabis

Op 20 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bijzondere bijstand voor medicinale cannabis had aangevraagd. De aanvraag was eerder door het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant afgewezen. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen, omdat verzoekster een spoedeisend belang had bij het verkrijgen van de bijzondere bijstand. De voorzieningenrechter oordeelde dat Werkplein niet kon eisen dat verzoekster gegevens over haar leverancier van medicinale cannabis zou overleggen, omdat dit haar zou blootstellen aan mogelijke vervolging. De voorzieningenrechter wees erop dat de afwijzing van de aanvraag door Werkplein niet terecht was, omdat verzoekster recht had op voortzetting van de bijzondere bijstand. De voorzieningenrechter heeft Werkplein opgedragen om aan verzoekster een voorschot van ten minste € 238,60 per maand te verstrekken voor de medicinale cannabis, met terugwerkende kracht vanaf 31 oktober 2025. Tevens werd Werkplein veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/5326
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 november 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. E. Demir),
en

het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant (Werkplein).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor verlenging van de bijzondere bijstand voor cannabis voor medicinaal gebruik.
1.1.
Werkplein heeft deze aanvraag met het besluit van 7 juli 2025 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E. Demir als gemachtigde van verzoekster en [gemachtigden] als gemachtigden van Werkplein. Verzoekster was niet aanwezig.
1.3.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt hij uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van Werkplein die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekster af.
3. Werkplein stelt zich op het standpunt dat het niet objectiveerbaar en verifieerbaar is of verzoekster het eerder uitgekeerde bedrag aan bijzondere bijstand daadwerkelijk (volledig) besteedt aan het doel, te weten medicinale cannabis. Daarnaast is het in strijd met artikel 3 van de Opiumwet.
3.1.
Verzoekster voert aan dat zij recht heeft op voortzetting van de bijzondere bijstand voor de huidige vorm van medicinale cannabis, aangezien de huidige samenstelling voor verzoekster werkt en zij dit alleen via een particuliere leverancier kan verkrijgen. Zij wil geen gegevens overleggen van haar leverancier, omdat zij diegene niet wil blootstellen aan een eventuele vervolging.
Spoedeisend belang
4. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als ‘onverwijlde spoed’ dat vereist.
4.1.
Verzoekster ontving sinds 2014 bijzondere bijstand voor cannabis voor medicinaal gebruik van inmiddels € 3.617,25 per maand. Dit is afgebouwd naar nihil. Gezien het feit dat het gaat om medicinaal gebruik en de voorziening daarvoor wegvalt, heeft verzoekster een spoedeisend belang bij haar verzoek om een voorlopige voorziening.
Heeft Werkplein de aanvraag van verzoekster voor bijzondere bijstand mogen weigeren?
5. Op grond van artikel 55 van de Participatiewet (PW) kan het college nadere verplichtingen opleggen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand, bijvoorbeeld om na te gaan of bijzondere bijstand die met het oog op een bepaalde bestemming wordt verleend ook daadwerkelijk voor dat doel is aangewend.
5.1.
De eerder opgelegde voorwaarde dat verzoekster de bijzondere bijstand volledig dient te besteden aan de kosten waarvoor het is verstrekt en maandelijks een factuur/aankoopbon dient te overleggen van de aangeschafte cannabis met daarop de naam van de leverancier, haar eigen naam, de datum van de aankoop, de hoeveelheid en de prijs, is niet onredelijk. Ook is deze opgelegde voorwaarde in overeenstemming met het doel en de strekking van artikel 55 PW. Verzoekster heeft niet voldaan aan deze voorwaarde en is ook niet bereid dat te gaan doen, waardoor Werkplein terecht heeft gesteld dat het niet objectiveerbaar en verifieerbaar is of verzoekster het uitgekeerde bedrag daadwerkelijk (volledig) besteedt aan het doel.
5.2.
Bovendien kan niet van Werkplein gevergd worden dat het door het verschaffen van bijstand voor het verkrijgen van cannabis via illegale kanalen, indirect bijdraagt aan het plegen van strafbare feiten. [1]
5.3.
Werkplein heeft de aanvraag voor verlenging van de bijzondere bijstand (in de voorheen toegekende vorm) dan ook terecht afgewezen. Gezien de jarenlange verstrekking is daarbij terecht een afbouwperiode gehanteerd, om verzoekster in de gelegenheid te stellen een andere oplossing te vinden.
Is er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening?
6. Zoals ook blijkt uit het bestreden besluit erkent Werkplein, op grond van de medische rapporten, dat medicinale cannabis voor pijnbestrijding noodzakelijk is voor verzoekster. Cannabis voor medicinaal gebruik is in verschillende vormen en via verschillende wegen verkrijgbaar. Er zijn dan ook wellicht werkende alternatieve opties waarbij de cannabis legaal verkregen kan worden. Ter zitting is gebleken dat verzoekster in overleg met haar huisarts en het Bureau Medicinale Cannabis op zoek is naar alternatieven. Niet in geschil is echter dat ook die niet vergoed worden op grond van de Zorgverzekeringswet. Werkplein dient daarom nader te beoordelen in de bezwaarfase of daarvoor bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Zoals ter zitting ook door Werkplein is erkend, ligt dat wel in de rede.
6.1.
Inmiddels gebruikt verzoekster een andere vorm van medicinale cannabis via de apotheek. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient Werkplein in afwachting van de beslissing op bezwaar de kosten daarvan te vergoeden. Ter zitting is vast komen te staan dat verzoekster 1 gram per dag gebruikt. Met betrekking tot het bedrag van € 20,17 dat per levering betaald moet worden, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat 30 gram een maximum hoeveelheid cannabis is die in één keer geleverd kan worden, aangezien er een pro forma nota is overgelegd voor 30 gram cannabis. De kosten komen dan neer op € 238,60 per maand. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat Werkplein dit bedrag eventueel aanpast als daarvoor aanleiding is door bijvoorbeeld verhoging van de dosering of als blijkt dat de kosten hoger zijn.

Conclusie en gevolgen

7. In afwachting van de beslissing op bezwaar treft de voorzieningenrechter de voorziening dat Werkplein aan verzoekster een vergoeding dient te verstrekken (als voorschot) van ten minste € 238,60 per maand voor wat zij momenteel gebruikt aan cannabis voor medicinaal gebruik, tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De voorziening wordt toegekend met ingang van 31 oktober 2025, de datum waarop verzoekster voor de eerste keer medicinale cannabis bij de apotheek heeft gekocht.
7.1.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet Werkplein het griffierecht aan verzoekster vergoeden evenals haar proceskosten. Die vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.
8. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat Werkplein aan verzoekster bij wijze van voorschot bijzondere bijstand dient te verstrekken, van ten minste € 238,60 per maand, voor cannabis voor medicinaal gebruik, vanaf 31 oktober 2025 tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • bepaalt dat Werkplein het griffierecht van € 53,- aan verzoekster moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025 door mr. M. Breeman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.M.H. Meulensteen, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2024:365