ECLI:NL:RBZWB:2025:8344

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2025
Publicatiedatum
26 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/5429
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing aanvraag compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

Op 27 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en de Dienst Toeslagen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor compensatie op basis van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), maar deze aanvraag werd gedeeltelijk afgewezen. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft de gronden van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet leiden tot een aanpassing van de compensatie die door de Dienst Toeslagen was verleend over de toeslagjaren 2007, 2009, 2014, 2015 en 2016. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres voor het overige terecht was afgewezen, en dat er geen aanwijzingen waren voor institutionele vooringenomenheid of hardheid in de toepassing van de wetgeving in de jaren 2005 en 2011. Eiseres kreeg geen gelijk, en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft echter de Dienst Toeslagen veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het betaalde griffierecht, omdat het aanvankelijk bestreden besluit niet volledig was. De totale proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5429 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en

de Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag van eiseres om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiseres is het niet eens met de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de gronden van eiseres niet leiden tot aanpassing van de door de Dienst Toeslagen verleende compensatie over de toeslagjaren 2007, 2009, 2014, 2015 en 2016 en dat de aanvraag van eiseres voor het overige terecht is afgewezen. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Wel wordt de Dienst Toeslagen veroordeelt tot vergoeding van de proceskosten van eiseres in beroep en het betaalde griffierecht vanwege het in de beroepsfase genomen aanvullende besluit. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 3 staat het wettelijk kader. Onder 4 en 5 zijn de standpunten van partijen opgenomen. De beoordeling van de rechtbank volgt vanaf 6. Aan het eind staat de beslissing van de rechtbank en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Volgens de Dienst Toeslagen heeft eiseres kinderopvangtoeslag aangevraagd over de periode van 2006 tot en met 2021 voor een of meerdere van haar vier kinderen. Zij heeft zich op 26 november 2019 gemeld voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag voor de jaren vanaf 2014. Door Belastingdienst/Toeslagen zijn ook de jaren 2007, 2009 en 2013 meegenomen in de beoordeling.
2.1.
Met het besluit van 28 juli 2021 ([kenmerk 1]) heeft Belastingdienst/ Toeslagen aan eiseres medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie over de jaren 2013, 2017, 2018 en 2019, omdat geen sprake is van vooringenomen handelen door Belastingdienst/Toeslagen.
Met het besluit van 6 oktober 2021 ([kenmerk 1]) heeft Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres compensatie verleend over de jaren 2007, 2009, 2014, 2015 en 2016, ten bedrage van € 42.402.
Met het besluit van 21 november 2023 ([kenmerk 2]) heeft Belastingdienst/ Toeslagen na advies van de Commissie Werkelijke Schade een aanvullende schadevergoeding toegekend van € 16.968.
2.2.
Eiseres heeft tegen alle drie de besluiten bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft eiseres onder andere aangevoerd dat de Dienst Toeslagen ten onrechte de toeslagjaren 2005, 2006, 2008, 2010, 2011 en 2012 niet heeft betrokken in de beoordeling.
2.3.
Met het bestreden besluit van 13 mei 2024 heeft de Dienst Toeslagen het bezwaar tegen het besluit van 28 juli 2021 ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen het besluit van 6 oktober 2021 is gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de compensatieberekening is aangepast ten aanzien van de jaren 2007, 2014, 2015 en 2016. Dit heeft geleid tot vaststelling van het compensatiebedrag op € 63.605, waaruit een nabetaling van € 4.235 volgt, en toekenning van proceskosten in bezwaar.
2.4.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.5.
Bij afzonderlijk besluit van 29 november 2024 heeft de Dienst Toeslagen aan eiseres medegedeeld dat zij niet in aanmerking komt voor compensatie over de jaren 2005, 2006, 2008, 2010, 2011 en 2012, omdat in die jaren geen sprake was van vooringenomen handelen, hardheid of opzet/grove schuld door Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en vervolgens de Dienst Toeslagen in gebreke gesteld en op 1 september 2025 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar (zaaknummer BRE 25/4562).
2.6.
De Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.7.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens de Dienst Toeslagen [naam 1] en [naam 2] . Ter zitting is met partijen vastgesteld dat het besluit van 29 november 2024 een aanvullend besluit is op de beslissing op bezwaar van 13 mei 2024 en dat het beroep daarom van rechtswege mede ziet op het besluit van 29 november 2024. [1] Het besluit van 29 november 2024 en eventueel daarmee samenhangende stukken bevonden zich echter nog niet in het dossier in deze beroepszaak. Ook heeft gemachtigde van eiseres aangegeven dat eiseres aanwezig wil zijn bij de inhoudelijke behandeling. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting geschorst.
2.8.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het beroep voortgezet op de zitting van 4 november 2025. Tijdens deze zitting is tevens ingegaan op het beroep tegen het niet tijdig beslissen met zaaknummer BRE 25/4562. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde. Namens de Dienst Toeslagen waren aanwezig [naam 1] en [naam 3] .
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt hiervan onderdeel uit.

Standpunt van eiseres

4. Eiseres voert in beroep aan dat de Dienst Toeslagen de toegekende compensatie over de toeslagjaren 2007, 2009, 2014, 2015 en 2016 onjuist heeft berekend. Nadat het besluit van 29 november 2024 over de eerder niet beoordeelde toeslagjaren 2005, 2006, 2008, 2010, 2011 en 2012 is toegevoegd aan de beroepszaak, heeft eiseres aangegeven dat wat haar betreft alleen de compensatie voor de toeslagjaren 2005 en 2011 nog ter discussie staat.

Standpunt van de Dienst Toeslagen

5. Volgens de Dienst Toeslagen heeft eiseres de gestelde onjuiste berekening van de toegekende compensatie niet nader onderbouwd of geconcretiseerd. De enkele stelling dat de compensatie niet juist is berekend, is onvoldoende om dit aannemelijk te achten. Eiseres heeft daarnaast geen recht op compensatie over de jaren 2005 en 2011. In 2005 is namelijk geen kinderopvangtoeslag aangevraagd of toegekend. De toegekende kinderopvangtoeslag over het jaar 2011 bevat slechts twee reguliere neerwaartse correcties.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank overweegt dat het uitgangspunt van de hersteloperatie is dat gedupeerde ouders alsnog ontvangen wat hen ten onrechte is onthouden of van hen is teruggevorderd, aangevuld met een vergoeding voor materiële en immateriële schade. Uit artikel 2.1, eerste lid, van de Wht volgt dat de Dienst Toeslagen compensatie toekent aan een aanvrager die schade heeft geleden doordat ten aanzien van hem in de periode vóór 23 oktober 2019 bij de beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid of doordat de toepassing van wettelijke regelingen heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard als gevolg van de hardheid waarmee het wettelijke systeem vóór 23 oktober 2019 werd toegepast. Om voor compensatie in aanmerking te komen dient dus in ieder geval sprake te zijn van schade die eiseres daadwerkelijk heeft geleden als gevolg van de institutionele vooringenomenheid of van de hardheid bij de Dienst Toeslagen die heeft geleid tot een terugvordering van kinderopvangtoeslag of tot stopzetting van de voorschotverlening.
6.1.
Eiseres heeft compensatie toegekend gekregen over de toeslagjaren 2007, 2009, 2014, 2015 en 2016. Zij heeft in beroep aangevoerd dat deze compensatie onjuist is berekend. Eiseres wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Naar het oordeel van de rechtbank mag van elke gemachtigde worden verwacht dat hij concreet aanvoert wat er in de berekening niet juist is en dit standpunt ook onderbouwt.
De rechtbank constateert dat in de beslissing op bezwaar en het advies van de bezwaaradviescommissie uitvoerig is ingegaan op de bezwaargronden van eiseres en dat de nadere berekening voldoende is gemotiveerd. Eiseres heeft met haar enkele stelling, zonder nadere onderbouwing, onvoldoende ingebracht om deze berekening te ontkrachten. Deze grond slaagt daarom niet.
6.2.
Daarnaast stelt eiseres dat zij recht heeft op compensatie voor het toeslagjaar 2005. Zij heeft ter zitting verklaard dat haar dochter op 25 september 2005 is geboren en dat zij altijd heeft gewerkt. In dat jaar heeft zij gebruik gemaakt van kinderopvang bij gastouderbureau Darkom en voor die opvang betaald. Zij is ervan overtuigd dat zij via het gastouderbureau een aanvraag om kinderopvangtoeslag heeft ingediend en dat dit in Mijn Toeslagen te zien was.
6.3.
De Dienst Toeslagen is in de systemen die hij daarvoor ter beschikking heeft, nagegaan of op het BSN-nummer van eiseres een aanvraag is ingediend voor kinderopvangtoeslag. De Dienst Toeslagen heeft aangegeven dat in 2006 voor het eerst kinderopvangtoeslag is aangevraagd. Dat eiseres een aanvraag voor kinderopvangtoeslag in 2005 zou hebben gedaan, is niet gebleken.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen begin van een bewijs aangedragen op grond waarvan aannemelijk geacht kan worden dat zij, of het gastouderbureau namens haar, in 2005 een aanvraag voor kinderopvangtoeslag heeft ingediend. [2] Haar enkele verklaring dat zij opvang heeft genoten en dat een aanvraag zichtbaar was in Mijn Toeslagen, is zonder onderbouwende stukken onvoldoende.
6.5.
Tevens stelt eiseres dat zij recht heeft op compensatie voor het toeslagjaar 2011. Daartoe voert zij aan dat de Dienst Toeslagen in oktober 2011 ten onrechte geen toeslag heeft toegekend over de periode van 1 januari tot en met 28 februari 2011 omdat geen opvang zou zijn genoten.
6.6.
Volgens de Dienst Toeslagen waren er in 2011 meerdere wijzigingen, waarvan twee neerwaartse correcties die gevolgd zijn op reguliere door of namens eiseres ingediende wijzigingen.
6.7.
De rechtbank stelt aan de hand van de stukken vast dat de voorschotbeschikking van 4 december 2010 is herzien bij beschikking van 25 februari 2011. Het voorschot voor het jaar 2011 is lager vastgesteld omdat met gebruikmaking van de DigiD van eiseres een wijziging is doorgegeven, namelijk een verlaging van het aantal opvanguren en een verhoging van het geschatte toetsingsinkomen van eiseres. Daarna zijn enkele herzieningen van het voorschot gevolgd (onder andere ophoging van de opvanguren) die hebben geleid tot een verhoging van de kinderopvangtoeslag voor 2011. Bij beschikking van 11 oktober 2011 is het voorschot kinderopvangtoeslag voor de tweede keer verlaagd, na een door of namens eiseres doorgegeven wijziging van opvanguren en uurtarief over het gehele jaar 2011. De definitieve berekening bij beschikking van 24 december 2013 geeft vervolgens recht op een hoger bedrag aan kinderopvangtoeslag over het gehele jaar 2011 (en dus ook over de maanden januari en februari), wat heeft geleid tot een nabetaling. Dit alles maakt naar het oordeel van de rechtbank onderdeel uit van de reguliere procedure ter verkrijging van de kinderopvangtoeslag.

Conclusie en gevolgen

7. De rechtbank concludeert dat de gronden van eiseres niet leiden tot aanpassing van
de door de Dienst Toeslagen verleende compensatie over de toeslagjaren 2007, 2009, 2014, 2015 en 2016. Ook is er geen aanleiding om te veronderstellen dat in de toeslagjaren 2005 en 2011 sprake kan zijn geweest van institutionele vooringenomenheid door de Dienst Toeslagen of van hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem. Het beroep is daarom ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit van 13 mei 2024 en het aanvullend besluit van 29 november 2024 in stand blijven.
7.1.
Omdat het aanvankelijk bestreden besluit op bezwaar niet volledig was en is aangevuld met het besluit van 29 november 2024, moet de Dienst Toeslagen het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres een vergoeding voor haar proceskosten.
De Dienst Toeslagen moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de beide zittingen van de rechtbank deelgenomen (1,5 punt). In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.267,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat de Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de Dienst Toeslagen tot betaling van € 2.267,50 aan proceskosten aan
eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 27 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen(geldend vanaf 1 januari 2024)
Artikel 2.1, eerste lid
De Dienst Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Dienst Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
Artikel 2.1, vierde lid
Een aanvrager van een kinderopvangtoeslag als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b, komt niet in aanmerking voor compensatie van schade met betrekking tot een berekeningsjaar waarover minder dan € 1.500 aan kinderopvangtoeslag is teruggevorderd of het recht op kinderopvangtoeslag met minder dan € 1.500 is verlaagd.
Artikel 8.6
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS-tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.1, eerste lid
De Dienst Toeslagen kan bij een besluit over toekenning van compensatie, een tegemoetkoming of vergoeding, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden of betaling van bestuursrechtelijke en privaatrechtelijke schulden afwijken van artikel 2.1, 2.6, 2.7, 2.10, 2.11, 2.11a, 2.11b, 2.14, 2.14a, 2.16, 2.17, 3.1, 4.6, 4.7 of 6.1 voor zover toepassing van het desbetreffende artikel gelet op doel of strekking ervan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor degene die aanspraak wil maken op de toekenning.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3141.