ECLI:NL:RBZWB:2025:804
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de waarde van onroerende zaak en de verstrekking van gegevens op grond van artikel 40 Wet WOZ
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 274.000 per 1 januari 2022, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
Tijdens de zitting op 24 januari 2025 trok belanghebbende het beroep in voor wat betreft de waarde van de woning, maar bleef het geschil bestaan over de vraag of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ was geschonden. Dit artikel verplicht de heffingsambtenaar om gegevens te verstrekken aan degene die daarom verzoekt, mits deze gegevens relevant zijn voor de vastgestelde waarde. Belanghebbende stelde dat hij niet alle gevraagde gegevens had ontvangen, waaronder onderdelen en waardes van de woning en referentiewoningen, en de KOUDVL-factoren.
De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende had voldaan aan de verzoeken van belanghebbende door een taxatieverslag en aanvullende gegevens te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ, en verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.