In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 7 juni 2023. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 379.000 per 1 januari 2022. Deze waardevaststelling leidde tot de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 behandeld. Tijdens de zitting is gebleken dat de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet meer in geschil is, waardoor belanghebbende het beroep in zoverre heeft ingetrokken. De enige resterende kwestie is of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is geschonden. Dit artikel verplicht de heffingsambtenaar om aan degene die een specifiek verzoek doet om gegevens, deze gegevens te verstrekken als ze ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar gegevens heeft gebruikt die niet zijn verstrekt, ondanks een verzoek daartoe. De rechtbank oordeelt echter dat de heffingsambtenaar voldoende informatie heeft verstrekt, waaronder een taxatieverslag en aanvullende gegevens via e-mail. De rechtbank concludeert dat er geen schending van artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ is en verklaart het beroep ongegrond. Hierdoor krijgt belanghebbende geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.