ECLI:NL:RBZWB:2025:7997

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 november 2025
Publicatiedatum
18 november 2025
Zaaknummer
02-323223-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, diefstal met geweld, overtreding van de Wegenverkeerswet en vernieling

Op 10 oktober 2024 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, diefstal met geweld, overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met hoge snelheid door Tilburg reed, waarbij hij andere verkeersdeelnemers in gevaar bracht. Tijdens een achtervolging door de politie heeft hij een auto van een agent aangereden, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft hij een auto met geweld gestolen en goederen vernield. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 15 maanden. De rechtbank heeft geen TBS met voorwaarden opgelegd, omdat dit niet proportioneel werd geacht. De verdachte is ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-323223-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 november 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [woonadres] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
raadsvrouw mr. W. van Nunen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 november 2025, waarbij de officier van justitie mr. J.J. Peerboom en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: geprobeerd heeft [aangever 1] te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
feit 2: een auto met geweld heeft gestolen;
feit 3: opzettelijk artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft overtreden door met een auto gevaarlijke verkeersmanoeuvres uit te halen om zo te kunnen ontkomen aan de politie;
feit 4: goederen heeft vernield of beschadigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het vernielen van goederen (feit 4), het met geweld stelen van een auto (feit 2) en het opzettelijk overtreden van artikel 5a WVW (feit 3). Ook acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [aangever 1]
[aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1). Wel heeft hij partieel vrijspraak gevorderd voor de ten laste gelegde poging tot doodslag, zoals impliciet primair onder feit 1 opgenomen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor wat betreft een bewezenverklaring van het met geweld stelen van een auto (feit 2) en het opzettelijk overtreden van artikel 5a WVW (feit 3) aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1, de ten laste gelegde poging tot doodslag dan wel poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel, is de verdediging van mening dat vrijspraak moet volgen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoe hard is gereden door verdachte en met welke kracht een botsing tussen het voertuig, bestuurd door verdachte, en het voertuig, bestuurd door [aangever 1] , heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan voor dit feit niet het opzet, zowel in volle als voorwaardelijke zin, bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van feit 4, de vernieling dan wel beschadiging van het voertuig van [aangever 2] , heeft de verdediging aangevoerd dat er in het dossier geen afbeeldingen zijn opgenomen van de schade. Dientengevolge kan niet worden vastgesteld dat er daadwerkelijk schade is ontstaan aan het voertuig. Verdachte moet dus worden vrijgesproken van dit onderdeel van feit 4.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 10 oktober 2024 meerdere politie-eenheden in achtervolging waren op het door verdachte bestuurde voertuig. De achtervolging speelde zich af in het centrum van Tilburg, terwijl het buiten nog donker was en het wegdek nat. Daarbij reed verdachte zonder verlichting. De route liep door verschillende straten, met vaak aan weerszijden bomen, woningen, geparkeerde auto’s en fietspaden. Ook bevonden zich op de weg op dat moment andere verkeersdeelnemers. De ter plaatse toegestane snelheid was 50 kilometer per uur. Zowel verbalisant [aangever 1] als [verbalisant] relateren dat verdachte gedurende de achtervolging met een snelheid van 80 kilometer per uur en dus met een veel hogere snelheid dan was toegestaan door deze straten reed. Onder deze omstandigheden rijdt verdachte op enig moment tegen het door verbalisant [aangever 1] bestuurde voertuig aan.
Het is aan het handelen van verbalisant [aangever 1] te danken, namelijk het remmen en tegensturen, dat er geen ernstig verkeersongeval is ontstaan. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat daarbij ook een aanmerkelijke kans heeft bestaan dat dit voor verbalisant [aangever 1] tot de dood zou leiden. Het dossier bevat bovendien onvoldoende aanknopingspunten waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk de intentie had om aan verbalisant [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is dan ook geen sprake.
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de feitelijke gedragingen van verdachte naar algemene ervaringsregels wel een aanmerkelijke kans op een ongeval met zwaar lichamelijk letsel op. Het gevaar van het handelen van verdachte moet voor hem, net als voor ieder ander, duidelijk zijn geweest. Door bewust met een in ieder geval veel hogere snelheid dan toegestaan gedurende enige tijd zo te rijden als hij heeft gedaan en vervolgens tegen het door verbalisant [aangever 1] bestuurde voertuig aan te rijden, in combinatie met de eerdergenoemde weers- en verkeersomstandigheden, heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat er zwaar letsel zou kunnen optreden. Hierbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat verbalisant [aangever 1] verklaard heeft dat verdachte hem in de ogen keek en vervolgens de stuurbeweging naar het door hem, verbalisant [aangever 1] , bestuurde voertuig maakte. Ook wordt meegewogen dat verdachte wist dat de politie in achtervolging op hem was.
Anders dan de verdediging heeft gesteld is voor het beoordelen van de aanmerkelijke kans niet noodzakelijk dat exact vaststaat met welke snelheid verdachte heeft gereden. Voldoende is dat vaststaat dat veel harder is gereden dan aldaar was toegestaan. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan het relaas van de verbalisanten [aangever 1] en [verbalisant] over de snelheid en de overige omstandigheden. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. Aan dit oordeel doet niet af dat de omvang van de schade aan het voertuig van verbalisant [aangever 1] en daarmee de kracht van de botsing uit het dossier niet blijkt.
Feit 3:
Aan verdachte is ten laste gelegd overtreding van artikel 5a WVW. Hij heeft verklaard dat hij die bewuste dag het voertuig heeft bestuurd en de verdediging heeft zich gerefereerd voor wat betreft de bewezenverklaring. De rechtbank dient wel te beoordelen of verdachte met het uit de bewijsmiddelen blijkende rijgedrag (I) de verkeersregels heeft geschonden, (II) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (III) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (IV) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte op 10 oktober 2024 in het centrum van Tilburg de bestuurder was van een personenauto. Hij heeft met hogere snelheid gereden dan ter plaatse was toegestaan, heeft zonder verlichting gereden, heeft meermaals slingerend over de weg gereden, heeft meermaals over fietspaden gereden, heeft meermaals rakelings langs een gereden, heeft meermaals op een voor het tegemoetkomend verkeer bestemd weggedeelte gereden, heeft meermaals een voertuig dat voor een rood verkeerslicht stond op korte afstand gepasseerd, is in botsing gekomen met een lijnbus en heeft een verkeerslicht en verkeersbord aangereden. Dit alles terwijl hij achtervolgd werd door meerdere politievoertuigen die optische- en geluidsignalen voerden.
(I) Schending van verkeersregels
De rechtbank overweegt dat artikel 5a lid 1WVW bepaalt dat verboden is zich opzettelijk zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is. In lid 1 van dit artikel wordt een aantal verkeersgedragingen in een niet-limitatieve opsomming als voorbeeld gegeven. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich van deze voorbeelden schuldig heeft gemaakt aan de volgende overtredingen:
- onvoldoende rechts houden op onoverzichtelijke plaatsen (a);
- gevaarlijk inhalen (b);
- overschrijden van de vastgestelde maximumsnelheid (g);
- door rood licht rijden (i);
- niet opvolgen van verkeersaanwijzingen van daartoe op grond van de Wegenverkeerswet bevoegde personen (l).
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het slingerend rijden worden aangemerkt als gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte meerdere verkeersregels als bedoeld in artikel 5a, lid 1, WVW heeft geschonden.
(II) In ernstige mate
Artikel 5a WVW heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Dat zal doorgaans niet zijn gelegen in de enkele schending van één verkeersregel. Volgens de wetgever gaat het bij ernstig verkeersgevaarlijk gedrag bijvoorbeeld om het meerdere keren of gedurende langere tijd schenden van een verkeersregel of het schenden van meerdere verkeersregels. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen.
In deze zaak gaat het om het gedurende een langere tijd (dat wil zeggen: langer dan een enkel moment) in forse mate schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid belangrijke verkeersregels. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
(III) Opzettelijk
Het opzet van verdachte moet gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels én op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Verdachte heeft ervoor gekozen om met zijn voertuig met veel te hoge snelheid door de straten van Tilburg te rijden. Hij zag dat de politie achter hem reed en met optische- en geluidssignalen. Verdachte stopte echter niet, maar probeerde aan de politie te ontkomen door te rijden zoals hiervoor omschreven. Een en ander getuigt van een bewust handelen door verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank waren de gedragingen van verdachte gezien hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op een opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels.
(IV) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
Om vast te stellen dat gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen te duchten was, moet het gevaar ten tijde van het handelen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar zijn geweest.
De rechtbank acht het in zijn algemeenheid voorzienbaar dat levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is wanneer een bestuurder zich gedraagt, zoals verdachte dit gedaan heeft.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat het verkeersgedrag van verdachte kan worden aangemerkt als een overtreding van artikel 5a WVW en komt tot een bewezenverklaring van feit 3.
Feit 2:
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit feit bekend heeft, met uitzondering van het bij de nek pakken van [aangever 3] . De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte. Zij ziet geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangever en acht dan ook bewezen dat hij ook bij de nek is gepakt.
Feit 4:
[aangever 2] heeft verklaard dat er iets naar zijn auto werd gegooid en dat hij later gezien heeft dat de dakstijl beschadigd was en een raam van zijn auto vernield. [aangever 4] heeft aangifte gedaan van vernieling van een toegangsdeur en twee ramen van zijn onderneming. Verdachte heeft verklaard dat hij met stenen naar auto’s heeft gegooid en dat hij de toegangsdeur en ramen van de onderneming van [aangever 4] heeft vernield. Gelet op deze bewijsmiddelen acht de rechtbank het feit wettig en overtuigend bewezen. Dat het dossier geen verder onderbouwing van de schade van de auto van [aangever 2] bevat, doet hier niet aan af.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 10 oktober 2024 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet met een personenauto op hoge snelheid op die [aangever 1] is ingereden en met hoge snelheid tegen de auto, waarin die [aangever 1] zich bevond, is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
op 10 oktober 2024 te Tilburg, een Toyota Aygo met kenteken [kenteken] , die aan een ander
toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen de bestuurder van voornoemde Toyota Aygo, [aangever 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door, zakelijk weergegeven:
- de bestuurder van deze personenauto, bij de nek en pols vast te pakken,
- de gordel van die bestuurder open te doen en
- die bestuurder uit de personenauto te duwen en
- de bestuurder van deze personenauto, de verbale aanwijzing 'drive' toe te voegen;
3
op 10 oktober 2024 te Tilburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over meerdere wegen, waaronder de Ringbaan West en de
Kwaadeindstraat en de Veldhovenring en de Molenstraat en de Ringbaan Oost en de Waterhoefstraat,
zich opzettelijk zodanig heeft gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate werden geschonden, door:
- met hogere snelheid te rijden dan ter plaatse is toegestaan, en
- zonder verlichting te rijden, en
- meermaals slingerend over de weg te rijden en
- meermaals over fietspaden te rijden waar aan weerszijden van de weg werd gereden en
- meermaals op een fietser af te sturen en steeds kort voordat de fietser geraakt kon worden terug te sturen, en
- meermaals op een voor tegemoetkomend verkeer bestemd weggedeelte van een weg te rijden, en
- meermaals op korte afstand passeren van een voertuig dat stilhoudt voor een rood stoplicht, en
- in botsing te komen met een lijnbus en
- in botsing is gekomen met een verkeerslicht en verkeersbord,
door welke verkeersgedragingen van verdachte levensgevaar of zwaar lichamelijk letsel voor (een) ander(en) te duchten was;
4
op 10 oktober 2024 te Tilburg opzettelijk en wederrechtelijk
- de dakstijl en het deurruitje van een personenauto, die aan [aangever 2] toebehoort en
- de toegangsdeur en meerdere winkelruiten, die aan [bedrijf 1] toebehoren,
heeft vernield en/of beschadigd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met voorwaarden, met daaraan gekoppeld de voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast vordert de officier van justitie een gevangenisstraf van 450 dagen met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest. Tot slot vordert de officier van justitie een ontzeggen van de rijbevoegdheid (hierna: OBM) van 15 maanden met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat oplegging van een TBS met voorwaarden niet passend is. Verder heeft verdachte zijn straf na ruim één jaar voorarrest inmiddels uitgezeten, waarbij van belang is dat de deskundigen van mening zijn dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich op 10 oktober 2024 te Tilburg schuldig gemaakt aan vernieling/beschadiging van de auto van [aangever 2] en een toegangsdeur en ruiten van een winkelpand. Vervolgens heeft hij door (bedreiging met) geweld een auto van [aangever 3] gestolen en is hij gaan rijden met die auto, waarbij hij roekeloos rijgedrag heeft vertoond. Tot slot is hij met die auto ingereden op het door verbalisant [aangever 1] bestuurde voertuig, waardoor hij zich ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
Dit zijn ernstige feiten die gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers hebben veroorzaakt en bovendien hebben geleid tot materiële schade. Met name het gewelddadige en gevaarlijke rijgedrag getuigt van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en veiligheid van anderen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft meegewogen dat verdachte een blanco strafblad heeft in Nederland.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de omtrent verdachte uitgebrachte Pro Justitia-rapportages, opgesteld door de psychiater en de psycholoog. Hieruit blijkt dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de feiten sprake was van een stoornis in het gebruik van cannabis en stimulantia (amfetamine) als ook een autismespectrumstoornis. Hierdoor raakte verdachte psychotisch ontregeld. De psycholoog concludeert de feiten in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en de psychiater is van mening dat de feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. De psycholoog komt tot een matig tot laag recidiverisico en de psychiater tot een matig recidiverisico.
Beide deskundigen adviseren een TBS met voorwaarden waarbinnen een behandeling
klinisch moeten beginnen en zich in eerste instantie moeten richten op het stabiliseren van de verslavingsproblematiek en psychotische problematiek.
De reclassering schat in het maatregelenrapport het recidiverisico in als gemiddeld en schaart zich wat de strafoplegging betreft achter de deskundigen. Ook de reclassering komt dus tot het advies om een TBS met voorwaarden op te leggen. Als voorwaarden worden genoemd: geen nieuwe strafbare feiten plegen, meewerken aan reclasseringstoezicht, meewerken aan een time-out, niet naar het buitenland gaan, meewerken aan een opname in een zorginstelling, meewerken aan een ambulante behandeling, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een drugs- en alcoholverbod en meewerken aan middelencontrole.
Overweging ten aanzien van de maatregel van TBS
De rechtbank overweegt dat de ernst van de feiten en de rol van de psychische problematiek in het delictgedrag in beginsel aanleiding zouden kunnen vormen voor het opleggen van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank acht die maatregel echter in dit geval niet proportioneel en niet noodzakelijk.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat verdachte in detentie abstinent lijkt te zijn gebleven. Hij heeft in ieder geval geen positieve urinecontroles gehad en lijkt zich wel begeleidbaar op te stellen, mits dit niet binnen een TBS-kader is. De feiten hebben bovendien op één dag plaatsgevonden en verdachte is niet eerder in aanraking geweest met justitie. Ook is verdachte nooit eerder behandeld voor zijn problematiek en de rechtbank ziet niet in waarom een behandeling niet binnen het kader van een normale strafoplegging middels bijzondere voorwaarden plaats zou kunnen vinden.
De rechtbank acht het dan ook niet nodig om een zo ingrijpende en langdurige maatregel als TBS met voorwaarden op te leggen.
Het recidiverisico kan, naar het oordeel van de rechtbank, op een voldoende manier worden ingeperkt met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden die gericht zijn op abstinentie, controle en begeleiding, mits deze dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank beseft dat de zaak bij de IND bekend is en dat die dienst bij een afweging over een eventuele beslissing over de verblijfsstatus van verdachte rekening zal houden met een strafrechtelijke veroordeling. De rechtbank stelt echter vast dat over de verblijfsstatus op dit moment geen duidelijkheid is. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de op te leggen bijzondere voorwaarden dan ook uitgevoerd worden.
Straf
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden passend en geboden.
Om enerzijds de ernst van de feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds ruimte te bieden voor begeleiding en toezicht, zal de rechtbank bepalen dat van deze straf 4 (vier) maanden voorwaardelijk worden opgelegd met een proeftijd van twee jaren.
Aan het voorwaardelijke deel van de straf worden de volgende bijzondere voorwaarden verbonden, onder toezicht van de reclassering:
1. een drugs- en alcoholverbod;
2. meewerken aan controle op het gebruik van middelen, waaronder urine- en/of ademonderzoek, zo vaak als de reclassering dit nodig acht;
3. meewerken aan behandeling of begeleiding gericht op het behoud van abstinentie en het voorkomen van recidive;
4. meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht het in het belang van zowel verdachte als de maatschappij dat verdachte onmiddellijk na zijn detentie onder toezicht komt te staan. Zonder behandeling moet er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte weer een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet daarop zal de rechtbank ook bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop dadelijk uitvoerbaar zijn.
Daarom zal de rechtbank bepalen dat de bijzondere voorwaarden en het daaraan verbonden reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, als bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Bijkomende straf
De rechtbank acht het in het belang van de verkeersveiligheid noodzakelijk dat verdachte gedurende vijftien (15) maanden wordt geweerd uit het verkeer. Een OBM is daarom passend en geboden. Dit met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest. Met deze maatregel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw dergelijk gevaarzettend gedrag te vertonen en wordt ook een signaal afgegeven dat dit soort overtredingen niet wordt getolereerd.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij
[aangever 1]vordert een schadevergoeding van € 671,- voor feit 1.
De officier van justitie is van mening dat deze vordering toegewezen moet worden.
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat er geen dusdanig geestelijk letsel was dat dit schade heeft opgeleverd en dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden. Subsidiair refereert de verdediging zich aan het oordeel van rechtbank.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. De aard en de ernst van de normschending brengen mede gelet op hetgeen de benadeelde partij ter zitting heeft aangegeven mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor hem zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen, zonder concrete gegevens.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 671,- aan immateriële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij
[aangever 3]vordert een schadevergoeding van
€ 4.303,52 voor feit 2.
De officier van justitie is van mening dat deze vordering in zijn geheel toegewezen kan worden.
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de politie, slachtofferhulp en/of advocaat betreffen geen schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). Zij komen in beginsel ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van art. 6:96 lid 2 onder b BW (vgl. bijv. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF0690, NJ 2003/537, m.nt. W.M. Kleijn (Portielje) ). Gelet op het bepaalde in art. 238 Rv komen zij ook niet voor vergoeding in aanmerking als proceskosten. De gevorderde reiskosten naar het politiebureau en slachtofferhulp komen dan ook niet voor vergoeden in aanmerking. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dat deel van de vordering.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 4.262,90, waarvan € 3.262,90 materiële schade en € 1.000,- immateriële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij
[bedrijf 2]vordert een schadevergoeding van € 1.678,25 voor feit 3.
De officier van justitie is van mening dat deze vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu de vordering niet is ondertekend en ook geen persoonsgegevens van degene die het verzoek heeft ingevuld zijn opgenomen.
De verdediging deelt dit standpunt van de officier van justitie en stelt verder dat onduidelijk is of de persoon die de vordering heeft ingediend gemachtigd was om dit te doen.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Op grond van het dossier is duidelijk geworden dat [bedrijf 2] schade heeft geleden door het handelen van verdachte. De schade die gevorderd wordt is op voorhand ook niet onredelijk.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de rechtbank dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 1.678,25 aan materiële schade. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De benadeelde partij
[aangever 2]vordert een schadevergoeding van € 9.350,- voor feit 4.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De door de benadeelde gevorderde schadevergoeding acht de politierechter toewijsbaar tot een bedrag van € 1.850,- aan materiële schade.
Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige, de gevorderde immateriële schade van € 7.500,-, is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden niet voldoende vast staan, nu deze immateriële schade onvoldoende is onderbouwd. Verdere behandeling van dat deel van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank zal aan de toegewezen vorderingen tevens de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf het tijdstip waarop de feiten werd gepleegd, te weten 10 oktober 2024.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van de toegekende schadebedragen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 302, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 5a, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Poging tot zware mishandeling;
feit 2:Diefstal met geweld en bedreiging met geweld;
feit 3:Overtreding van artikel 5a van de Wegenverkeerswet;
feit 4:Vernieling en beschadiging;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte geen alcohol gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt welke controlemiddelen worden gebruikt en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
* dat verdachte verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
van rechtswege gelden de volgende voorwaarden:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Benadeelde partijen
Benadeelde partij [aangever 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 671,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 1],
€ 671,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
13 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [aangever 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 4.262,90, waarvan € 3.262,90 aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 3] , € 4.262,90te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf
10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
52 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [bedrijf 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 1.678,25 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[bedrijf 2],
€ 1.678,25te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
26 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Benadeelde partij [aangever 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 1.850, -aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 2] , € 1.850,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 28 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, mr. D. van Kralingen en
mr. S.H. Stein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Tafazzul, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 november 2025.