ECLI:NL:RBZWB:2025:799
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar inzake de waarde van onroerende zaak en de verstrekking van gegevens
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 6 juni 2023. De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 329.000 per 1 januari 2022. Deze waardevaststelling leidde tot de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2023. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
Tijdens de zitting bleek dat de waarde van de woning voor het belastingjaar 2023 niet meer in geschil was, en belanghebbende trok het beroep in zoverre in. De rechtbank beoordeelde echter of artikel 40, tweede lid, van de Wet WOZ was geschonden. Dit artikel verplicht de heffingsambtenaar om aan degene die een specifiek verzoek doet om gegevens, deze gegevens te verstrekken, mits deze niet in het taxatieverslag zijn opgenomen maar wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar gegevens had gebruikt die niet aan hem waren verstrekt, ondanks zijn verzoek. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar voldoende had voldaan aan de verzoeken van belanghebbende door relevante gegevens te verstrekken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van schending van artikel 40 van de Wet WOZ, en verklaarde het beroep ongegrond. Belanghebbende kreeg geen vergoeding van griffierecht of proceskosten.