ECLI:NL:RBZWB:2025:7889

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2025
Publicatiedatum
14 november 2025
Zaaknummer
25/1819
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak tegen UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2025, wordt het verzoek van verzoekster om veroordeling van het UWV in de proceskosten beoordeeld. Verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 6 februari 2025, maar trok dit beroep in nadat het UWV op 29 september 2025 het besluit had gewijzigd. De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, waarbij het UWV stelde dat de kosten voor administratieve ondersteuning niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank oordeelt dat het UWV verzoekster tegemoet is gekomen door het bezwaar alsnog gegrond te verklaren en de Ziektewetuitkering ongewijzigd door te laten lopen per 9 februari 2024.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe en legt uit dat wanneer een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die is berekend op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Verzoekster krijgt een vergoeding van € 907,- voor de rechtsbijstand door haar gemachtigde en een vergoeding van € 2.114,19 voor de kosten van een deskundige, wat resulteert in een totaalbedrag van € 3.021,19 dat het UWV aan verzoekster moet vergoeden. Daarnaast moet het UWV ook het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.H.G. van der Leest),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het UWV in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van het UWV van 6 februari 2025. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat het UWV op 29 september 2025 dit besluit heeft gewijzigd. Het bezwaar is alsnog gegrond verklaard en de Ziektewetuitkering blijft ongewijzigd doorlopen per 9 februari 2024.
1.1.
De rechtbank heeft het UWV in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het UWV heeft de rechtbank meegedeeld dat de kosten voor administratieve ondersteuning niet voor vergoeding in aanmerking komen. Het aantal gedeclareerde uren is onredelijk hoog. Gelet op de complexiteit van de procedure, de aard van de verrichte werkzaamheden en de inhoud van de rapportage is een urenaantal van 8 uren redelijk te noemen.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het UWV aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het UWV geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 12 maart 2025 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond is verklaard. Het UWV heeft op 29 september 2025 het bezwaar alsnog gegrond verklaard en de Ziektewetuitkering van eiseres ongewijzigd voortgezet per 9 februari 2024. Hiermee is het UWV tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
Welk bedrag aan proceskosten moet het UWV aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. Het UWV moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend.
6. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. Het UWV heeft in de gewijzigde beslissing op bezwaar besloten de proceskosten in bezwaar te vergoeden. Daarom hoeft de rechtbank geen beslissing meer te nemen over de proceskosten in bezwaar.
De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en op het formulier proceskosten gevraagd om vergoeding van de proceskosten. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. In dit geval is één proceshandeling verricht, namelijk het indienen van een beroepschrift. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 907,-.
7. Verder is verzocht om vergoeding van de kosten van een deskundige, [verzekeringsarts] van [medisch adviesbureau] . Voor de werkzaamheden van [medisch adviesbureau] heeft eiseres verzocht om vergoeding van € 4.196,10. Naar het oordeel van de rechtbank komen deze kosten gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking. De kostenvergoeding voor de kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, wordt berekend conform het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Btis). Daarbij geldt een maximaal uurtarief van € 162,63 (2025) en dient er afgerond te worden op hele en halve uren.
De werkzaamheden ten behoeve van ‘inzage en correctierecht’ houden verband met de rapportage zelf en kunnen daarom – anders dan het UWV heeft betoogd – worden meegenomen [3] .
Uit de specificatie van [medisch adviesbureau] kan niet worden afgeleid in hoeverre de werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van ‘dossieraanmaak en planning expertise’ (180 minuten) verband houden met de rapportage van de verzekeringsarts zelf, temeer omdat er ook 310 minuten zijn opgenomen voor o.a. dossierstudie. Ook kan uit de specificatie niet worden afgeleid hoe de posten ‘eindrapportage exp’ (10 minuten) en “afronding rapportage expertise’ (50 minuten) zich verhouden tot de posten ‘rapportage deel 1 en deel 2 expertise’(390 minuten) en ‘inzage en correctie expertise’ (85 minuten). Verder moet in aanmerking worden genomen dat de op de specificaties van de factuur genoemde posten ‘dossieraanmaak en planning expertise’ en ‘eindrapportage exp’ niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet [4] . Gelet hierop komen de werkzaamheden ‘dossieraanmaak en planning expertise’, ‘eindrapportage exp’ en “afronding rapportage expertise’ niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank acht een vergoeding voor de kosten voor de overige 13 uur werkzaamheden redelijk (310 plus 390 plus 85 minuten, afgerond). De door het UWV te vergoeden proceskosten voor de ingeschakelde verzekeringsarts bedragen daarmee: 13 uur x € 162,63 = € 2.114,19.
8. Het UWV moet dan totaal een bedrag van € 3.021,19 (€ 907,- plus € 2.114,19) aan proceskosten vergoeden.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
9. De rechtbank wijst erop dat het UWV verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. [5] Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot het UWV wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het UWV tot betaling van € 3.021,19,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Oulad El Hadj, griffier, op 11 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3010.
4.Vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1311.
5.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.