ECLI:NL:CRVB:2024:1311

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
22/2523 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uwv, maar trok dit beroep in nadat het Uwv op 13 februari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen, waarbij het volledig tegemoetkwam aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 19 januari 2024, waar appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. A.F. van de Ven, en het Uwv vertegenwoordigd was door mr. M. Sluijs via videobellen.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 13 februari 2024 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, wat leidde tot de intrekking van het hoger beroep. De Raad heeft vervolgens de proceskostenveroordeling vastgesteld, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot een bedrag van € 4.412,16, inclusief de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en deskundigenkosten. Daarnaast moet het Uwv het door appellante betaalde griffierecht van € 136,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters.

Uitspraak

22/2523 WIA, 22/3822 WIA, 24/721 WIA
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in artikelen 8:75a en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juni 2022, 20/6502 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. A.F. van de Ven, hoger beroep ingesteld.
Op 3 oktober 2022 heeft het Uwv een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft een zienswijze ingediend en heeft een expertiserapport overgelegd van verzekeringsarts M. de Vries van 1MA van 1 november 2022. Partijen hebben over en weer stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 19 januari 2024. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Ven. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
De Raad heeft het onderzoek geschorst.
Het Uwv heeft op 13 februari 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Appellante heeft het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Namens appellante is het hoger beroep ingetrokken, omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 13 februari 2024 volledig aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen. Aan appellante is alsnog met terugwerkende kracht een IVA-uitkering toegekend.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), begroot op € 2.187,50 in hoger beroep (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 0,5 punt voor het geven van een zienswijze ten aanzien van het besluit van 3 oktober 2022 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Ook komen de kosten die appellante redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met het inschakelen van een deskundige voor vergoeding in aanmerking. De Raad is, mede op basis van wat het Uwv heeft opgemerkt in de reactie van 6 juni 2024, van oordeel dat het proceskostenverzoek slechts gedeeltelijk voor toewijzing in aanmerking komt. De op de specificaties van de factuur genoemde posten ‘Dossieraanmaak en planning’ en ‘Afronding rapportage’ komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat artikel 1 van het Bpb niet in deze kosten voorziet. Zoals de Raad eerder heeft overwogen houden de werkzaamheden ten behoeve van ‘Inzage en correctierecht’ verband met de rapportage zelf en komen daarom – anders dan het Uwv heeft betoogd – wel voor vergoeding in aanmerking. [1] Het Uwv wordt wel gevolgd in het standpunt dat uren van de ingeschakelde deskundige alleen voor vergoeding in aanmerking komen tegen het in het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) vermelde uurtarief. Op grond van artikel 6 van het Bts gold in 2022 een uurtarief van ten hoogste € 136,19 per uur. Op basis van artikel 9 van het Bts komt 13,5 uur aan werkzaamheden voor vergoeding in aanmerking. Dit komt neer op een bedrag van € 2.224,66 (incl. 21% omzetbelasting).
De totale proceskostenveroordeling, bestaande uit kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en deskundigenkosten, bedraagt € 4.412,16.
Ook moet het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 136,- vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep:
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.412,16;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 136,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Slijkhuis, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2024.
(getekend) S. Slijkhuis
(getekend) M.D.F. de Moor

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 1 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3010.