3.3.Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen. Ex-werknemer, die meermaals voor de gevolgen was gewaarschuwd, heeft volgens het UWV kunnen voorzien dat hij door aanhoudende dronkenschap arbeidsongeschikt zou worden en dat de oorzaak van die ongeschiktheid voor eiseres reden zou zijn hem op staande voet te ontslaan. Hiermee heeft hij een benadelingshandeling gepleegd als bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Het ontslag kan ex-werknemer echter niet worden verweten. De verzekeringsarts b&b heeft immers overwogen dat ex-werknemer zich wegens ziekte of gebrek heeft overgegeven aan herhaaldelijke dronkenschap en niet meer vrijelijk in staat was zijn wil te bepalen. Omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, is voor een blijvende of gedeeltelijke weigering van de ZW-uitkering geen plaats en is er terecht geen maatregel opgelegd. Ook is geen sprake van een benadelingshandeling als bedoeld in artikel 45, zevende lid, van de ZW. Gelet op de gedragingen van ex-werknemer, moet de kans dat het ontslag op staande voet in stand zou zijn gebleven als hij dit zou hebben aangevochten, als verwaarloosbaar klein worden ingeschat. Bovendien overweegt de verzekeringsarts b&b dat ex-werknemer op grond van ziekte of gebrek niet in staat was zich te verweren. De toekenning van de ZW-uitkering blijft daarom in stand.
Standpunt eiseres
4. Volgens eiseres is sprake van een benadelingshandeling op grond van artikel 45, zevende lid, van de ZW omdat ex-werknemer berust heeft in zijn ontslag op staande voet. Daarnaast is sprake van een benadelingshandeling op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW omdat ex-werknemer ondanks herhaald en uitdrukkelijk verbod daartoe, dronken op de werkvloer aanwezig was. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 april 2021.Bovendien blijkt uit het arbeidskundig onderzoek van 1 juli 2024 dat de arbeidsdeskundige op geen enkele wijze uiting geeft aan een verslavingsachtergrond die zou spelen bij ex-werknemer. Gelet op het voorgaande, had het UWV een 100% maatregel moeten opleggen aan ex-werknemer.
Had het UWV een maatregel moeten opleggen?
5. Tussen partijen is niet in geschil dat ex-werknemer een benadelingshandeling heeft gepleegd zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder j, van de ZW. Partijen verschillen van mening over de vraag of dit verwijtbaar is en over de vraag of er ook sprake is van een benadelingshandeling op grond van het zevende lid van voornoemd artikel.
6. Over het arbeidskundig rapport heeft het UWV terecht aangegeven dat dit is opgesteld naar aanleiding van een eerstejaarsziektewetbeoordeling, waarbij de redenen voor de oorspronkelijke uitval geen rol spelen. Dit rapport heeft in de huidige procedure dus geen betekenis. Bovendien merkt de rechtbank op dat een arbeidskundig rapport geen medische rapportage is en dat er in het aangehaalde arbeidskundig rapport hierover ook het volgende staat opgenomen: “
Cliënt vertelde open over de medische klachten. Vanwege privacy redenen (AVG) kan ik hiervan geen of slechts oppervlakkig verslag doen.”Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een benadelingshandeling op grond van artikel 45, zevende lid, van de ZW. Gelet op de gedragingen van ex-werknemer moet de kans dat het ontslag op staande voet niet in stand zou blijven bij het aanvechten daarvan, als verwaarloosbaar klein worden ingeschat. Dit is overigens ook in lijn met de door eiseres aangehaalde uitspraak. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.
8. Op zitting heeft eiseres aangegeven dat zij geen argumenten heeft waarom de situatie anders was dan door de verzekeringsarts b&b is gesteld en dat zij daarnaast geen inconsistentie ziet in haar rapportage. De rechtbank oordeelt dat de rapportage blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek, en inzichtelijk en consistent is. Er is daarom geen aanleiding om de conclusie, dat het ontslag de ex-werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten, voor onjuist te houden. Het UWV heeft op basis daarvan mogen concluderen dat elke vorm van verwijtbaarheid bij ex-werknemer ontbrak en dus terecht afgezien van het opleggen van een maatregel op grond van de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 45, tweede lid, van de ZW.