ECLI:NL:RBZWB:2025:7681

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
23/10386 en 23/10387
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm)

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 10 november 2025, worden de beroepen van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 6.962 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 21 oktober 2025 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3]. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de naheffingsaanslag ten onrechte heeft gehandhaafd, omdat de inspecteur niet tijdig de benodigde stukken heeft overgelegd, wat in strijd is met de goede procesorde. Hierdoor kon de rechtbank de zaak niet adequaat beoordelen. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslag en kent belanghebbende een schadevergoeding toe van € 1.000 wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur en de Staat elk een deel van deze schadevergoeding moeten betalen. Daarnaast moet de inspecteur het griffierecht en de proceskosten vergoeden, wat in totaal € 3.108 bedraagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10386 en 23/10387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 6.962.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de beroepen gegrond moeten worden verklaard en dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De rechtbank heeft op 6 november 2023, naar aanleiding van de beroepen van belanghebbende, de inspecteur verzocht om uiterlijk 4 december 2023 de op de zaak betrekking hebbende stukken te verstrekken en om desgewenst een verweerschrift in te dienen. Op 23 januari 2024 heeft de rechtbank de inspecteur een herinnering gestuurd voor het indienen van de voornoemde stukken. Met dagtekening 1 september 2025 is de inspecteur uitgenodigd om op de zitting van 21 oktober 2025 te verschijnen.
3.1.
De rechtbank heeft beide partijen op 23 september 2025 een brief gestuurd waarin is vermeld dat nieuwe stukken tien dagen vóór de zitting bij de rechtbank moeten zijn. Daarbij staat ook vermeld dat indien op een later moment nog stukken naar de rechtbank worden verzonden, de rechtbank kan beslissen om bij de beoordeling geen rekening te houden met die stukken of de daarin opgenomen standpunten.
3.2.
Met dagtekening van 14 oktober 2025 heeft de inspecteur een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Deze stukken zijn op dezelfde dag door de rechtbank ontvangen en op 15 oktober 2025 aan belanghebbende doorgezonden.

Overwegingen

4. Belanghebbende heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken te laat zijn ingediend zodat zij geen tijd heeft gehad om hierop adequaat te kunnen reageren. Zij verzoekt de rechtbank deze stukken tardief te verklaren.
4.1.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat een collega het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken reeds op 3 april 2024 via het online portaal heeft ingediend. Tijdens het voorbereiden van de zitting heeft zij geconstateerd dat per abuis het verweerschrift van een ander dossier is ingediend.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur geen bewijsstukken heeft aangedragen dat de stukken eerder zijn verzonden aan de rechtbank. Ook heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat de verzending van de stukken niet goed is verlopen. De rechtbank komt dan tot de vaststelling dat, ondanks het daartoe strekkende en herhaalde verzoek van de rechtbank, de inspecteur niet tijdig de zaakstukken heeft overgelegd.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met de goede procesorde door de zaakstukken pas zes dagen voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank te verzenden. Dat geen sprake is van schending van de goede procesorde omdat de stukken nagenoeg geen nieuwe informatie voor belanghebbende bevatten, zoals de inspecteur ter zitting heeft gesteld, volgt de rechtbank niet. Ter zitting is immers komen vast te staan dat het verweerschrift nieuwe standpunten bevat met betrekking tot de handelsinkoopwaarde van de in geschil zijnde auto’s. Belanghebbende heeft terecht gesteld dat zij zich daarop niet tijdig heeft kunnen voorbereiden. De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat het niet om nadere stukken gaat die nog uiterlijk tot tien dagen voor de zitting kunnen worden ingediend. Los van het feit dat de tien dagen termijn inmiddels ook al was verlopen, betreft het in dit geval het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken waarvan de inspecteur verplicht is om deze te overleggen. De stelling van de inspecteur dat zij pas een week voor de zitting is begonnen met de voorbereiding van de zaak en toen pas heeft gezien dat het verweerschrift niet was ingediend doet daar niet aan af. De gevolgen van de interne werkprocessen bij de Belastingdienst dienen voor rekening van de inspecteur te blijven.
4.4.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken als zijnde tardief ingebracht buiten beschouwing laten. De rechtbank komt vervolgens tot de conclusie dat de op de zaak betrekking hebbende stukken vrijwel integraal niet aanwezig zijn wat een schending is van artikel 8:42 van de Awb. De gevolgtrekking die de rechtbank geraden voorkomt [1] is om de naheffingsaanslag te vernietigen nu een gerechtelijke beoordeling van de juistheid daarvan in verregaande mate onmogelijk is door het ontbreken van de stukken.
Immateriële schadevergoeding
4.5.
Belanghebbende heeft op 24 oktober 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 24 januari 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 10 november 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond tien maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000.
4.7.
Omdat de bezwaarfase afgerond negen maanden heeft geduurd en daarmee drie maanden te lang komt € 300 (3/10e) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 700) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [2] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 300;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 700;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8:31 van de Awb
3.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.