ECLI:NL:RBZWB:2025:7679

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
23/10762
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag Bpm en schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.662, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft de zaak op 21 oktober 2025 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze tot € 3.716. Tevens wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 1.000 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het griffierecht moet vergoeden en dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die in totaal € 3.108 bedraagt. De uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn en openbaar gemaakt op 10 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10762

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.662.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag in stand gelaten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond moeten worden verklaard en dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
3. Belanghebbende heeft op 20 maart 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een BMW X5 XDrive 40i met [VIN-nummer] (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 7.864.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [taxateur] van 17 maart 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 50.220, gebaseerd op een koerslijst van Xray met als referentievoertuig een BMW X5 XDrive 40i Executive. De taxateur heeft een schadebedrag van € 12.166 geconstateerd en daarvan € 8.760 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Ook is een bedrag van € 5.022 wegens een schadeverleden in aanmerking genomen. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 36.401.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 1 april 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 53.227 aan de hand van een koerslijst van Xray met als referentievoertuig een BMW X5 XDrive 40i High Executive. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om een waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 12.527. Met dagtekening 18 november 2022 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.662 aan verschuldigde Bpm.

Overwegingen

4. Tussen partijen zijn in geschil de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde. Meer specifiek is daarbij in geschil van welke uitvoering van de auto moet worden uitgegaan. Verder is in geschil of een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde
4.1.
Belanghebbende stelt dat de auto een Executive-uitvoering betreft. Ter onderbouwing van haar stelling verwijst zij naar het SilverDAT VIN-informatie Rapport waaruit blijkt dat diverse opties niet aanwezig zijn op de auto waardoor deze niet als High Executive uitvoering kan worden aangemerkt. De standaarduitrustingslijst betreft die van een Executive uitvoering.
4.2.
De inspecteur stelt dat de auto opties bevat waardoor deze luxer is en het meest aanleunt tegen een High Executive-uitvoering. Daarom is terecht een koerslijst gebruikt van een referentievoertuig van een BMW X5 XDrive 40i High Executive, aldus de inspecteur.
4.3.
De rechtbank overweegt dat uit de stukken onvoldoende is af te leiden of de auto het meeste aanleunt tegen een Executive-uitvoering of tegen een High Executive-uitvoering. Ook hetgeen partijen ter zitting hieromtrent hebben verklaard heeft daarover geen duidelijkheid gegeven. De rechtbank neemt daarbij ook in aanmerking dat uit de e-mailwisseling tussen de inspecteur en DRZ blijkt dat de auto een M Sport uitvoering betreft die in deze uitvoering niet in Nederland is geleverd en dat op de auto het merendeel van de opties aanwezig is van een High Executive. De rechtbank acht dit echter onvoldoende om dan volledig uit te gaan van een koerslijst met een High Executive-uitvoering. Van de andere kant lijkt het er ook op dat de auto extra opties bevat waardoor deze wel luxer is dan de reguliere Executive-uitvoering.
4.4.
De rechtbank is daarom van oordeel dat zowel belanghebbende als de inspecteur de door hen bepleite historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde niet aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank stelt alles in overweging nemende de historische nieuwprijs daarom in goede justitie vast op € 130.000 en de handelsinkoopwaarde op € 52.000.
Schade en schadeverleden
4.5.
De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door belanghebbende gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat ten tijde van het doen van aangifte sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat de auto reeds twee en half jaar oud is en de kilometerstand 39.625 bedraagt zodat het niet onlogisch is dat de auto gebruikssporen heeft.
4.6.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen aangezien dit verder niet door belanghebbende is onderbouwd.
4.7.
Al hetgeen de inspecteur met betrekking tot het taxatierapport heeft gesteld hoeft dan geen behandeling meer.
Hoogte naheffingsaanslag
4.8.
Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 130.000, een handelsinkoopwaarde van € 52.000 en een bruto Bpm van € 28.950 stelt de rechtbank de verschuldigde Bpm vast op € 11.580. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 7.864 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verlaagd naar € 3.716.
Immateriële schadevergoeding
4.9.
Belanghebbende heeft op 9 november 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.10.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 30 november 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 10 november 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond twaalf maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000.
4.11.
Omdat de bezwaarfase afgerond elf maanden heeft geduurd en daarmee vijf maanden te lang komt € 417 (5/12e) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 583) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [1] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 3.716;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 417;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 583;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 10 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [2]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.