ECLI:NL:RBZWB:2025:7272
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een beroep tegen een naheffingsaanslag Loonheffingen en belastingrentebeschikking
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag Loonheffingen van € 45.000 opgelegd voor de tijdvakken van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2022, en daarnaast € 4.659 aan belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar door de inspecteur, die op 12 juni 2024 had plaatsgevonden.
De rechtbank oordeelt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank gaat echter niet in op de inhoudelijke gronden van het beroep, omdat deze niet slagen. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking correct zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur een boekenonderzoek heeft uitgevoerd, waaruit een verschil van mening is ontstaan over de aanvaardbaarheid van de aangiften Loonheffingen. Er is een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten, maar de rechtbank stelt vast dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen is berekend.
De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar, maar handhaaft de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking. De inspecteur wordt veroordeeld tot het betalen van € 777 aan proceskosten aan belanghebbende en moet het griffierecht van € 371 vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan in hoger beroep worden aangevochten bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch binnen zes weken na verzending.