ECLI:NL:RBZWB:2025:7204

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
02-338503-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging zware mishandeling door minderjarige met werkstraf en schadevergoeding

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die beschuldigd werd van het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 september 2025, met een sluiting van het onderzoek op 10 oktober 2025. De verdachte en medeverdachten hebben op 21 februari 2023 in Diessen, gemeente Hilvarenbeek, samen met anderen geprobeerd om een slachtoffer zwaar te mishandelen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door deel uit te maken van een groep die geweld heeft gebruikt, een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de mishandeling. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank legde een werkstraf van 100 uren op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, waaronder een positieve rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming en het feit dat hij niet eerder in aanraking was gekomen met justitie. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij van € 1.457,99, waarvan € 1.100,- aan immateriële schade. De rechtbank weigerde echter de vordering van de benadeelde partij voor bepaalde materiële schadeposten, zoals schade aan een fiets en reiskosten, omdat deze niet als gevolg van het strafbare feit konden worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-338503-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2007 te [geboorteplaats] ,
[adres] ,
raadsman mr. J.A.R. van de Velde, advocaat te Eindhoven.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 25 september 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 10 oktober 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk, weergegeven op neer dat verdachte heeft geprobeerd om samen met anderen [slachtoffer] zwaar te mishandelen, dan wel in vereniging openlijk geweld tegen hem heeft gepleegd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging zware mishandeling. Het geweld dat door verdachte is uitgeoefend, kan in de optiek van de verdediging niet leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast is niet duidelijk met hoeveel kracht de aangever is geschopt. De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen voor de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het (medeplegen van het) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden gekwalificeerd indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Op basis van het dossier en de behandeling ter zitting leidt de rechtbank af dat verdachte niet alleen getalsmatig, maar ook in feitelijke zin, deel uitmaakte van een groep die fors geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] door meerdere jongens meerdere malen is geslagen en geschopt, tegen hoofd en lichaam. De rechtbank heeft ter zitting in aanwezigheid van onder meer de officier van justitie en de verdediging het filmfragment van de mishandeling van [slachtoffer] bekeken. Op de beelden heeft de rechtbank waargenomen dat verdachte [slachtoffer] met kracht tegen het lichaam duwt, waardoor hij uit balans raakt en in de bosschage valt. Verdachte deelt daarna, te midden van de geweldshandelingen van medeverdachten een aantal klappen en schoppen uit. Uit de beelden blijkt verder dat door medeverdachte [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) met geschoeide voet en met kracht meerdere trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] worden gegeven. Door de trappen komt het achterhoofd van [slachtoffer] met kracht tegen de achter hem gelegen lantaarnpaal. Het geweld is gestopt door tussenkomst van beveiliging. Bovendien blijkt uit het dossier dat medeverdachte [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) schoenen met stalen neuzen droeg. Ook hij heeft blijkens het dossier met kracht getrapt tegen het lichaam van [slachtoffer] .
Omdat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is kan al één harde schop tegen het hoofd – op zijn minst – tot zwaar lichamelijk letsel leiden. Bij een schop tegen het hoofd met geschoeide voet, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Dat daarbij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook is aanvaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor benoemde uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen. Er is met kracht meermalen geschopt onder meer met schoenen met stalen neuzen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte een wezenlijke bijdrage heeft gehad aan het totaal van het op [slachtoffer] toegepaste geweld. Verdachte en medeverdachten hebben allen een eigen aandeel gehad in de geweldshandelingen en zijn hierin gezamenlijk opgetrokken. Zij hebben als groep geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en medeverdachten bewust en nauw samengewerkt en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] hierbij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Dat verdachte daarbij zelf niet tegen het hoofd van het slachtoffer zou hebben geschopt en geen stalen neuzen droeg bij de schoppen tegen het lichaam, maakt dit niet anders. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel daarom wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 21 februari 2023 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek
tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering
van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, tegen het gezicht en hoofd en het
lichaam heeft gestompt en getrapt
engeschopt, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd, waarbij het woord ‘en’ aan de tenlastelegging is toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte door deze taalkundige verbetering van de tenlastelegging niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 60 uren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank bij het bepalen van de straf onder andere rekening te houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn, het positieve rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en het blanco strafblad van verdachte. De verdediging is van mening dat een werkstraf een passende afdoening is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank houdt verder rekening met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling van [slachtoffer] die nietsvermoedend na een stapavond tijdens carnaval buiten stond te roken. In een explosie van geweld is hij te grazen genomen, omdat verdachte en medeverdachten hem wilden terugpakken voor iets waarin hij – naar nu blijkt – geen enkel aandeel had. De verdachten hebben hem geschopt en geslagen waar ze hem maar konden raken. Verdachte heeft weerloos in de bosschage klappen en schoppen tegen het hoofd en lichaam opgevangen. Het slachtoffer zag op enig moment alleen nog maar vuisten en schoenen om zich heen en heeft zich vreselijk angstig gevoeld. Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar afgespeeld. Verschillende omstanders zijn geconfronteerd met het gewelddadig optreden van verdachte. Daarbij heeft één van de verdachten (een deel van) het geweld ook gefilmd en is een door een omstander gemaakt filmpje ook via regionale en landelijke media verspreid. Ook dit heeft een diepe impact gehad op het slachtoffer. Delicten als deze veroorzaken bovendien veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. De rechtbank rekent dit alles verdachte aan.
Uit het door de rechtbank geraadpleegde strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
Uit het advies van de Raad en de toelichting hierop ter zitting blijkt dat verdachte verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag en aangeeft veel spijt te hebben van het delict. Het risico op recidive wordt ingeschat als “heel laag”. In dat kader merkt de Raad op dat er al 2,5 jaar verstreken is sinds het incident en verdachte niet opnieuw is gerecidiveerd. Er bestaan geen zorgen op de verschillende leefgebieden en hij heeft betrokken ouders. De Raad adviseert de rechtbank om een werkstraf op te leggen. De Raad ziet geen meerwaarde in het opleggen van een voorwaardelijke straf gelet op de lange periode tussen de datum waarop het feit is gepleegd en de berechting.
De rechtbank slaat bij het bepalen van de strafmaat verder acht op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Hieruit volgt dat voor (een poging) tot zware mishandeling waarbij er wordt geschopt tegen het hoofd een jeugddetentie vanaf drie maanden als oriëntatiepunt wordt gehanteerd. Een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie was ook passend en geboden geweest indien de zaak eerder op zitting had gestaan. De rechtbank zal bij het opleggen van de straf echter rekening houden met de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken met maar liefst 16 maanden. De rechtbank zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen met de uiteindelijk op te leggen straf, nu niet is gebleken van omstandigheden die een dermate langere duur van de procedure rechtvaardigen. Verdachte is sinds het delict niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Gelet hierop en op het forse tijdsverloop ziet de rechtbank geen ruimte, maar ook geen meerwaarde in een voorwaardelijke (vrijheidsbenemende) straf, nu het pedagogisch effect daarvan nihil wordt geacht. De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank nog wel een forse werkstraf die hoger ligt dan de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een werkstraf van 100 uren.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 1.927,28, waarvan € 827,28 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade een aantal posten opgevoerd, te weten schade aan de fiets, jas, reiskosten en verlies aan verdienvermogen.
Met betrekking tot de schade aan de fiets stelt de rechtbank vast dat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit (de poging tot zware mishandeling) en de schade aan de fiets. Dit betekent dat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt en zal worden afgewezen.
De kosten voor de jas (die een aantal maanden oud was ten tijde van het feit) zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank als volgt. Gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de politie, slachtofferhulp en/of advocaat betreffen geen schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). Zij komen in beginsel ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van art. 6:96 lid 2 onder b BW (vgl. bijv. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF0690,
NJ2003/537, m.nt. [naam] ([naam])). Gelet op het bepaalde in art. 238 Rv komen zij ook niet voor vergoeding in aanmerking als proceskosten. Deze vordering zal worden afgewezen.
Hoewel de post voor het verlies aan verdienvermogen niet met stukken van de werkgever is onderbouwd, is het gevorderde bedrag naar het oordeel van de rechtbank alleszins aannemelijk en redelijk. Het betreft werkzaamheden de dagen direct na de mishandeling waardoor het gelet op de aard van het letsel aannemelijk is dat de benadeelde partij die dagen niet heeft kunnen werken. De rechtbank schat het verlies van verdienvermogen dan ook op het gevorderde bedrag. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen en voor vergoeding in aanmerking komt.
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij daarnaast nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. In dit geval liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde, gelet op de aard en de ernst van de normschending, zo voor de hand dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, acht de rechtbank het gehele gevorderde bedrag van € 1.100,- toewijsbaar.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 1.457,99 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De rechtbank zal de vordering, voor zover deze wordt toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel dan ook hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen poging tot zware mishandeling
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
50 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer]van
€ 1.457,99(€ 357,99 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst het gedeelte van de vordering ten aanzien van de materiële schade (fiets € 445,40 en reiskosten € 23,98) af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] , € 1.457,99te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. de Jong, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. S. Tempel, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2025.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
(feit 3 voorgeleidingspv)
hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering
van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, althans eenmaal, in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of het
lichaam heeft gestompt/geslagen en/of getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid
1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2023 te Diessen, gemeente Hilvarenbeek openlijk, te
weten de Rijtseweg, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een
persoon, te weten [slachtoffer] door meermalen, althans eenmaal,
in/op/tegen het gezicht en/of hoofd en/of het lichaam te stompen/slaan en/of
trappen/schoppen terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel
voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 141 lid 2 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)