4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ).
De vraag is dus of uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank stelt voorop dat niet elk dichtknijpen van de keel een aanmerkelijke kans oplevert op zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank overweegt dat [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat verdachte gedurende 15 seconden zijn keel stevig heeft dichtgeknepen op zodanige wijze dat hij daardoor geen adem kreeg. Toen verdachte losliet, voelde [slachtoffer 1] dat slikken en praten pijn deed. Er was sprake van een stekende pijn. Het voelde alsof het beurs was. De dag erna kon [slachtoffer 1] amper iets drinken. Verdachte heeft ook niet ontkend dat hij de keel van [slachtoffer 1] heeft dichtgeknepen. Op de camerabeelden die aan het dossier zijn toegevoegd en ter zitting zijn getoond is te zien dat verdachte met een hand het strottenhoofd van [slachtoffer 1] stevig beet heeft en daarin knijpt. [slachtoffer 1] staat weerloos tegen een muur en het lukt hem niet om uit deze grip te komen. Het filmpje start op het moment dat verdachte de keel van [slachtoffer 1] al vast heeft, waardoor duidelijk is dat verdachte op zijn minst gedurende 8 seconden de keel van [slachtoffer 1] stevig heeft dichtgeknepen.
De rechtbank overweegt dat, zoals algemeen bekend kan worden verondersteld, zich in de hals van een mens onder meer vitale bloedvaten en de luchtpijp bevinden. Het is daarmee een belangrijk en kwetsbaar onderdeel van het lichaam. Het is dan ook een feit van algemene bekendheid dat het dichtknijpen van de keel zuurstofgebrek en een hersenbeschadiging tot gevolg kan hebben. Daarmee is, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel door het dichtknijpen van de keel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan deze gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte opzet had, in voorwaardelijke zin, op zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Omdat de handelingen van de verdachte niet daadwerkelijk tot zwaar letsel bij [slachtoffer 1] hebben geleid, is er sprake van een poging. Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ).
De vraag is dus of uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 2] .
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] achter [slachtoffer 2] is aangefietst en zij hem de weg hebben geblokkeerd waardoor hij van zijn fiets is gestapt. [slachtoffer 2] verklaart een vuistslag te hebben gehad in het gezicht waardoor hij duizelig op de grond is gevallen. Daarbij heeft [slachtoffer 2] aangegeven dat hij door beide jongens is geslagen en is geschopt op zijn lichaam en tegen zijn hoofd en dat hij in een foetushouding is gaan liggen om zich te beschermen. Getuige [getuige] , die op dat moment voorbij kwam rijden in haar auto, heeft ook gezien dat [slachtoffer 2] tegen zijn lichaam en hoofd werd geslagen en geschopt. Dat dit door beide jongens was, blijkt uit haar verklaring dat zij doorgingen met vechten terwijl zij daar stond. Uit het dossier volgt verder dat verdachte die avond schoenen droeg met stalen neuzen en hier dus ook het slachtoffer mee getrapt heeft richting lichaam en/of hoofd.
Omdat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is kan één harde schop tegen het hoofd tot zwaar lichamelijk letsel leiden, mede gelet op de diverse vormen van letsel die als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt. Bij een schop tegen het hoofd, zeker als dit met een schoen met een stalen neus gebeurt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook heeft aanvaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor benoemde uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel daarom wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3:
Ten aanzien van het onder dit feit ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 3] heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 september 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer 3] d.d. 24 februari 2023, pagina 191 - 195 van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023050396;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 24 februari 2023, pagina 136-156 van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023050396;
Feit 4:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank op basis van het dossier en de behandeling ter zitting van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer 4] .
Ten aanzien van het onder dit feit subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging zware mishandeling van [slachtoffer 4] heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, Sr en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 september 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van aangifte [slachtoffer 4] d.d. 24 februari 2023, pagina 230-234 van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023050396.