ECLI:NL:RBZWB:2025:7195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
02-059389-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging zware mishandeling door minderjarige met werkstraf en schadevergoeding

Op 24 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005, die beschuldigd werd van het medeplegen van drie pogingen tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 21 februari 2023 in Diessen, gemeente Hilvarenbeek, waar de verdachte samen met anderen betrokken was bij geweld tegen drie slachtoffers. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op 25 september 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling van de slachtoffers. De verdediging had betoogd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de geweldshandelingen, maar de rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de mishandeling van de slachtoffers. De rechtbank legde een werkstraf op van 180 uren, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak, waaronder de forse overschrijding van de redelijke termijn en het positieve verloop van de begeleiding door de jeugdreclassering. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank de vorderingen voor materiële en immateriële schade beoordeelde en een deel van de vorderingen afwees. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk was voor de schade die samen met anderen was veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team jeugd
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-059389-23
vonnis van de meervoudige kamer van 24 oktober 2025
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman mr. R. El Bellaj, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 25 september 2025, waarbij de officier van justitie, mr. R.M.A. in ’t Veld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek is gesloten op de zitting van 10 oktober 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk, weergegeven op neer dat verdachte:
feit 1: op 21 februari 2023 heeft geprobeerd om samen met anderen [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, dan wel als openlijk geweld tegen hem te plegen.
Feit 2: op 21 februari 2023 heeft geprobeerd om samen met anderen [slachtoffer 2] zwaar te mishandelen, dan wel openlijk geweld tegen hem te plegen.
Feit 3: op 21 februari 2023 heeft geprobeerd om samen met anderen [slachtoffer 3] om het leven te brengen, dan wel zwaar te mishandelen, dan wel openlijk geweld tegen hem te plegen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van alle feiten schuldig is aan het medeplegen van een poging zware mishandeling. De officier van justitie acht de bij feit 3 primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het medeplegen van een poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Uit het dossier blijkt niet dat verdachte één van de twee personen is geweest die [slachtoffer 1] in elkaar hebben geslagen. De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging aan het oordeel van de rechtbank, waarbij wordt verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van de geweldshandelingen slaan en schoppen omdat verdachte daar niet bij betrokken is geweest.
Feit 2:
De verdediging refereert zich voor wat betreft de bewezenverklaring van dit feit aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 3:
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van dit feit. Buiten de aangifte is er geen wettig (en overtuigend) bewijs aanwezig om vast te kunnen stellen dat het verdachte is geweest die geweld heeft uitgeoefend jegens [slachtoffer 3] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1:
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] .
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het (medeplegen van het) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] .
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap had van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank leidt uit de verklaringen van zowel [slachtoffer 1] , verdachte en [medeverdachte 1] af dat er twee jongens achter [slachtoffer 1] zijn aangefietst, dat zij hem de weg hebben geblokkeerd en dat hij toen is geslagen en geschopt. Verdachte heeft erkend dat hij bij het incident aanwezig is geweest en dat hij [slachtoffer 1] van zijn fiets af heeft getrokken waarna er geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 1] , maar ontkent verdere geweldshandelingen te hebben gepleegd. Door aangever [slachtoffer 1] is verklaard dat er twee jongens betrokken waren bij de geweldshandelingen jegens hem. Daarbij is hij geslagen en geschopt op zijn lichaam en tegen zijn hoofd en moest hij door de aard van het geweld in een foetushouding liggen om zich te beschermen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan die verklaring. Deze vindt immers steun in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] , die heeft verklaard dat hij betrokken is geweest bij de mishandeling van [slachtoffer 1] en hij samen met [verdachte] was. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat de twee jongens die [slachtoffer 1] hebben geschopt en geslagen [medeverdachte 1] en verdachte zijn geweest, aangezien er geen andere personen betrokken waren bij de mishandeling. Getuige [getuige] , die op dat moment voorbij kwam rijden in haar auto, heeft ook gezien dat [slachtoffer 1] tegen zijn lichaam en hoofd werd geslagen en geschopt. Zij verklaart in haar nadere verklaring dat zij heeft gezien dat verdachte erbij stond en niets deed, maar haar waarneming betreft niet het hele incident nu [slachtoffer 1] al op de grond lag op het moment dat zij kwam aanrijden met haar auto. Uit het dossier volgt verder dat [medeverdachte 1] die avond schoenen droeg met stalen neuzen en hier dus ook het slachtoffer mee getrapt heeft richting lichaam en/of hoofd.
Omdat het hoofd een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is kan één harde schop tegen het hoofd tot zwaar lichamelijk letsel leiden, mede gelet op de diverse vormen van letsel die als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt. Bij een schop tegen het hoofd, zeker als dit met een schoen met een stalen neus gebeurt, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel ook heeft aanvaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de hiervoor benoemde uiterlijke verschijningsvorm van de gedraging van verdachte. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Verdachte en medeverdachte zijn gezamenlijk opgetrokken in de geweldspleging door achter [slachtoffer 1] aan te fietsen, hem af te snijden, van de fiets te trekken en vervolgens te slaan en schoppen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en medeverdachten bewust en nauw samengewerkt en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] hierbij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde medeplegen van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel daarom wettig en overtuigend bewezen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen poging tot zware mishandeling.
Feit 2:
Ten aanzien van het onder dit feit ten laste gelegde medeplegen van een poging zware mishandeling van [slachtoffer 2] heeft verdachte een bekennende verklaring afgelegd en ter zake daarvan is geen vrijspraak bepleit. Daarom zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 25 september 2025;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer 2] d.d. 24 februari 2023, pagina 191-195 van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023050396;
- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 februari 2023, pagina 136-156 van het eindproces-verbaal met dossiernummer 2023050396;
Feit 3:
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank op basis van het dossier en de behandeling ter zitting van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer 3] .
De rechtbank is evenmin van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] .
De vraag die de rechtbank ook hier moet beantwoorden is of uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het (medeplegen van het) toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 3] .
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte samen met [medeverdachte 2] in de auto op zoek is gegaan naar [slachtoffer 3] omdat dit een van de jongens zou zijn geweest die volgens verdachten een rol had bij de mishandeling van medeverdachte [medeverdachte 1] . [slachtoffer 3] werd vervolgens tot stoppen gedwongen, waarbij er fors geweld op hem is uitgeoefend (slaan en schoppen) door verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [verdachte] . Deze verklaring van de aangever vindt steun in de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] . Zo verklaart [medeverdachte 2] dat hij [verdachte] heeft zien slaan en verklaart [medeverdachte 3] dat [slachtoffer 3] in elkaar is geslagen door drie personen. Daar tegenover staat de verklaring van verdachte dat hij alleen maar (op een afstand) heeft staan kijken en de geweldpleging heeft gefilmd. De verklaring van de verdachte dat hij zelf geen geweldshandelingen heeft gepleegd, zal de rechtbank passeren nu deze verklaring door de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wordt weerlegd.
Uit het dossier volgt verder dat medeverdachte [medeverdachte 1] die avond schoenen droeg met stalen neuzen en hiermee [slachtoffer 3] tegen zijn hoofd heeft getrapt toen hij naar de grond gewerkt was.
De rechtbank oordeelt dat kan worden vastgesteld dat onder de genoemde omstandigheden de aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht en dat het opzet van de verdachte in deze situatie naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht was op het toebrengen van dit letsel.
Verdachte en medeverdachten zijn ook ten aanzien van dit feit gezamenlijk opgetrokken in de geweldspleging, door achter [slachtoffer 3] aan te rijden, hem te blokkeren en vervolgens te slaan en schoppen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en medeverdachten bewust en nauw samengewerkt en daarbij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 3] hierbij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen.
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 3 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot zware mishandeling.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 1
op 21 februari 2023 te Diessen , gemeente Hilvarenbeek tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen
misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen, met dat opzet
- meermalen, tegen het gezicht,
enhet lichaam, heeft
gestompt en
- terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag, meermalen, tegen
zijn hoofd en lichaam heeft geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 21 februari 2023 te Diessen , gemeente Hilvarenbeek
tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering
van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
meermalen, tegen het gezicht en hoofd en het
lichaam heeft gestompt en getrapt
engeschopt, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
op 21 februari 2023 te Diessen , gemeente Hilvarenbeek tezamen en
in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door
verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen,
terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag, tegen het gezicht
en hoofd en het lichaam heeft gestompt en geschopt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten verbeterd, waarbij bij de feiten 2 en 3 het woord ‘en’ aan de tenlastelegging is toegevoegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de verdachte door deze taalkundige verbetering van de tenlastelegging niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uren met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank de straf conform de strafeis van de officier van justitie te matigen en een werkstraf van 200 uren op te leggen, waarvan 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank houdt verder rekening met de persoon en met de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens en na afloop van een avond carnaval samen met één of meer anderen schuldig gemaakt aan drie pogingen tot zware mishandeling. Verdachte is hierbij opgekomen voor een vriend die ruzie kreeg in de feestzaal en buiten zou zijn mishandeld door één of meerdere personen. Uit wraak is verdachte samen met anderen op jacht gegaan naar jongens die volgens hem betrokken waren bij de mishandeling. Verdachte heeft in zijn zoektocht in een explosie van geweld drie jongens te grazen genomen. Deze jongens bleken overigens achteraf helemaal niets met de mishandeling van de vriend van verdachte te maken. Zij waren de verkeerde jongens op de verkeerde plaats en hebben dit moeten bekopen met aanzienlijk letsel. Er zijn die avond rake klappen en schoppen uitgedeeld tegen het lichaam en hoofd. Daarbij droeg één van de medeverdachten die avond schoenen met stalen neuzen, waardoor het een geluk is dat de slachtoffers dit nare incident überhaupt nog na kunnen vertellen. Meerdere slachtoffers hebben tijdens de mishandeling ontzettend veel angst gehad en dachten dat zij de vele klappen en schoppen niet zouden overleven. Dat zij tot op de dag van vandaag nog altijd fysieke en/of mentale klachten ondervinden als gevolg van deze mishandeling blijkt ook uit de slachtofferverklaring van een van de slachtoffers.
Bovendien heeft het geweld zich in het openbaar afgespeeld. Verschillende omstanders zijn geconfronteerd met het gewelddadig optreden van verdachte. Daarbij heeft verdachte (een deel van) het geweld ook gefilmd en is een filmpje dat door een omstander is gemaakt ook via lokale en landelijke media verspreid Ook dit heeft veel impact gehad op de slachtoffers. Delicten als deze veroorzaken daarbij veel maatschappelijke onrust en leiden tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid bij omstanders. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en de toelichting hierop ter zitting. Gebleken is dat er veel beschermende factoren aanwezig zijn en dat het dynamisch risico profiel op ‘heel laag’ wordt ingeschat. Daarnaast is de begeleiding door de jeugdreclassering positief verlopen en heeft verdachte zich aan alle afspraken gehouden. Er is sprake van een forse overschrijding van de redelijke termijn en verdachte heeft zich al die tijd goed gehouden aan schorsingsvoorwaarden. Gelet daarop ziet de Raad aanleiding om het advies aan te passen, in die zin dat geen voorwaardelijke jeugddetentie meer wordt geadviseerd. Indien de rechtbank toch een voorwaardelijke straf als stok achter de deur nodig acht, dan kan volgens de Raad worden volstaan met een deels voorwaardelijke werkstraf.
Namens de jeugdreclassering is naar voren gebracht dat zij het advies van de Raad onderschrijft. Verdachte heeft zich open en verantwoordelijk opgesteld in de begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank slaat bij het bepalen van de strafmaat verder acht op de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS voor minderjarigen. Hierin staat vermeld dat het uitgangspunt voor (een poging) zware mishandeling 80 uur taakstraf betreft en een zware mishandeling waarbij er wordt geschopt tegen het hoofd vanaf 3 maanden jeugddetentie als uitgangspunt wordt gehanteerd. Verdachte wordt voor drie pogingen tot zware mishandeling veroordeeld. Een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie was op zijn minst passend en geboden geweest, indien deze zaak eerder op zitting had gestaan. De rechtbank zal bij het opleggen van de straf rekening houden met de forse overschrijding van de redelijke termijn in jeugdstrafzaken met maar liefst 16 maanden. De rechtbank zal deze overschrijding in strafmatigende zin meewegen met de uiteindelijk op te leggen straf. Verdachte heeft 4 dagen vastgezeten op het politiebureau en heeft zich vervolgens iets meer dan tweeëneenhalf jaar moeten houden aan voorwaarden die zijn opgelegd bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Gebleken is dat verdachte zich al die tijd heeft gehouden aan de voorwaarden en de afspraken. Tot slot heeft verdachte een mediationtraject doorlopen met de aangever [slachtoffer 3] . Gelet hierop en het forse tijdsverloop zal de rechtbank geen vrijheidsbenemende straf meer zal opleggen en ook geen voorwaardelijk strafdeel, nu het pedagogisch effect daarvan nihil wordt geacht. De ernst van de feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank nog wel een forse werkstraf. De rechtbank zal verdachte opleggen een werkstraf van 180 uren, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft verbleven.

7.De benadeelde partij

Feit 1:
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.140,84, waarvan € 440,84 aan materiële schade en € 1.700,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft aangegeven dat zijn jas (€ 53,57) en smartwatch (€ 125,-) beschadigd zijn geraakt door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen. De rechtbank is van oordeel dat deze schade voldoende is onderbouwd en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank als volgt. Reiskosten gemaakt voor het bevorderen van het herstel van de door verdachte toegebrachte schade (bijv. voor medische behandelingen) zijn toewijsbaar als materiële schade mits in redelijkheid gemaakt en redelijk van hoogte (ex art. 6:96, tweede lid, aanhef en onder a BW). Gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de politie, slachtofferhulp en/of advocaat betreffen geen schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). Zij komen in beginsel ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van art. 6:96 lid 2 onder b BW (vgl. bijv. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF0690, NJ 2003/537, m.nt. [naam] ). Gelet op het bepaalde in art. 238 Rv komen zij ook niet voor vergoeding in aanmerking als proceskosten.
De vordering ten aanzien van de reiskosten naar het politiebureau (€ 10,76) en naar slachtofferhulp (€ 12,67) wordt dan ook afgewezen. De overige reiskosten voor een bedrag ad € 238,84 worden toegewezen.
Dit betekent dat de materiële schade toewijsbaar is voor een bedrag van € 417,41. De vordering ten aanzien van de reiskosten wordt afgewezen.
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij daarnaast nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. In dit geval liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde, gelet op de aard en de ernst van de normschending, zo voor de hand dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, acht de rechtbank het gehele gevorderde bedrag van € 1.700,- toewijsbaar.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 2.117,41, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De rechtbank zal de vordering, voor zover deze wordt toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel dan ook hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Feit 2:
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.927,28, waarvan € 827,28 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade een aantal posten opgevoerd, te weten schade aan de fiets, jas, reiskosten en verlies aan verdienvermogen.
Met betrekking tot de schade aan de fiets stelt de rechtbank vast dat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit (de poging tot zware mishandeling) en de schade aan de fiets. Dit betekent dat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt en zal worden afgewezen.
De kosten voor de jas (die een aantal maanden oud was ten tijde van het feit) zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen.
Met betrekking tot de reiskosten overweegt de rechtbank als volgt. Gevorderde reiskosten voor het bezoek aan de politie, slachtofferhulp en/of advocaat betreffen geen schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit (HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2338). Zij komen in beginsel ook niet in aanmerking als kosten gemaakt ter vaststelling van de aansprakelijkheid op grond van art. 6:96 lid 2 onder b BW (vgl. bijv. HR 10 januari 2003, ECLI:NL:PHR:2003:AF0690, NJ 2003/537, m.nt. [naam] ). Gelet op het bepaalde in art. 238 Rv komen zij ook niet voor vergoeding in aanmerking als proceskosten. Deze vordering zal worden afgewezen.
Hoewel de post voor het verlies aan verdienvermogen niet is onderbouwd met stukken van de werkgever, is het gevorderde bedrag naar het oordeel van de rechtbank alleszins aannemelijk en redelijk. Het betreft werkzaamheden de dagen direct na de mishandeling waardoor het gelet op de aard van het letsel aannemelijk is dat de benadeelde partij die dagen niet heeft kunnen werken. De rechtbank schat het verlies van verdienvermogen dan ook op het gevorderde bedrag. De rechtbank is van oordeel dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen en voor vergoeding in aanmerking komt.
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij daarnaast nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. In dit geval liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde, gelet op de aard en de ernst van de normschending, zo voor de hand dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, acht de rechtbank het gehele gevorderde bedrag van € 1.100,- toewijsbaar.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 1.457,99 zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023.
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De rechtbank zal de vordering, voor zover deze wordt toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel dan ook hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.
Feit 3:
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert een schadevergoeding van € 1.831,49, waarvan
€ 1.731,49 aan materiële schade en € 450,- aan immateriële schade minus het bedrag van
€ 350,- dat reeds is vergoed door verdachte bij wijze van voorschot.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft ten aanzien van de materiële schade een aantal posten opgevoerd, te weten schade aan de fiets, Airpods, medische kosten, reiskosten en verlies aan verdienvermogen.
Met betrekking tot de schade aan de fiets stelt de rechtbank vast dat er geen causaal verband bestaat tussen het bewezenverklaarde feit (het medeplegen van de poging tot zware mishandeling) en de schade aan de fiets. Dit betekent dat deze schadepost niet voor vergoeding in aanmerking komt en zal worden afgewezen.
De opgevoerde schadeposten betreffende de reiskosten, medische kosten, de Airpods en het verlies aan verdienvermogen zijn voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat deze schade (ter hoogte van € 1.120,84) een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde handelen.
Immateriële schade
Vast staat dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen als gevolg van het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij daarnaast nadelige (psychische) gevolgen heeft ondervonden van het bewezen verklaarde handelen van verdachte. In dit geval liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde, gelet op de aard en de ernst van de normschending, zo voor de hand dat een aantasting in de persoon op andere wijze kan worden aangenomen. Gelet op alle omstandigheden en de bedragen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn toegekend, acht de rechtbank het gehele gevorderde bedrag van € 100,- toewijsbaar.
Conclusie
De rechtbank houdt rekening met de reeds vergoede schade en zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.220,84 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen. Gelet op het feit dat verdachte minderjarig was ten tijde van het gepleegde feit zal de duur van de gijzeling op 0 dagen worden vastgesteld.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. De rechtbank zal de vordering, voor zover deze wordt toegewezen, en de schadevergoedingsmaatregel dan ook hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door één of meer mededaders is betaald, en andersom.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen poging tot zware mishandeling
feit 2:medeplegen poging tot zware mishandeling
feit 3:medeplegen poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
90 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht in mindering, zal worden gebracht naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partijen
Feit 2:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]van
€ 2.117,41,-(€ 417,41 aan materiële schade en € 1.700,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst af de reiskosten naar het politiebureau (€ 10,76) en naar slachtofferhulp (€ 12,67);
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] , € 2.117,41,-te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Feit 3:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]van
€ 1.457,99(€ 357,99 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst het gedeelte van de vordering ten aanzien van de materiële schade (fiets € 445,40 en reiskosten € 23,98) af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] , € 1.457,99te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Feit 4:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer 3]van
€ 1.220,84
(€ 1.120,84 aan materiële schade en € 100,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- wijst de vordering voor het overige gedeelte af;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 3] , € 1.220,84te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2023 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 0 dagen gijzeling kan worden toegepast;
- bepaalt dat verdachte met de mededaders hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op;
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Tempel, voorzitter, mr. D.H. Hamburger en mr. R. de Jong, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van R. Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2025.