ECLI:NL:RBZWB:2025:718

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
C/02/429572 / FA RK 24-5758
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Provisionele voorziening en voorlopige omgangsregeling in een familiezakenprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025 een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een provisionele voorziening en een voorlopige omgangsregeling. De man, wonende in België, heeft verzocht om een wijziging van de voorlopige omgangsregeling die eerder was vastgesteld in een kort geding. De vrouw, die het ouderlijk gezag over hun minderjarige kind heeft, heeft bezwaar gemaakt tegen onbegeleide omgang en stelt dat er professionele begeleiding nodig is. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2025 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en was ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig om advies te geven over het verzoek betreffende de minderjarige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw een affectieve relatie hebben gehad en dat uit deze relatie een minderjarig kind is geboren. De vrouw heeft het ouderlijk gezag en er is eerder een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. De man heeft verzocht om een wijziging van deze regeling, waarbij hij minimaal twee contactmomenten per week wil hebben met de minderjarige. De vrouw heeft echter aangegeven dat zij geen vertrouwen heeft in de man en dat de omgang begeleid moet plaatsvinden.

Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling zijn partijen tot overeenstemming gekomen. Er is afgesproken dat er voor de duur van vier weken twee keer per week begeleide omgang zal plaatsvinden, gefaciliteerd door een Gezinsmanager. Na deze periode zullen de omgangsmomenten geëvalueerd worden om te bespreken of de omgang onbegeleid kan worden voortgezet. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaaknummer: C/02/429572 / FA RK 24-5758
datum uitspraak: 31 januari 2025
beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man],
wonende in [woonplaats 1] , België,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. L. Verheuvel in Middelburg,
en
[de vrouw],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J. Bronsveld in Bergen op Zoom.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 3 december 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen;
- het op 10 januari 2025 ontvangen verweerschrift, met bijlage;
- de brief van mr. Verheuvel van 16 januari 2025, inhoudende een wijziging van het verzoek.
1.2. Bij voormeld verzoekschrift is (ook) de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/429565/ FA RK 24-5751. In de hoofdzaak liggen een verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning, een verzoek tot vaststelling van gezamenlijk gezag en een verzoek tot vaststelling van een omgangs- c.q. zorgregeling ter beoordeling voor.
1.3. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 17 januari 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.4. Op de mondelinge behandeling is tevens aanwezig geweest een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg, hierna te noemen de Raad, om de rechtbank over het verzoek betreffende de minderjarige te adviseren.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit hun relatie is het volgende thans nog minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
De vrouw is belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.3
Bij vonnis in kort geding van 22 oktober 2024 zijn partijen verwezen naar het Uniform Hulpaanbod en is een voorlopige omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] vastgelegd.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, na wijziging, bij wijze van voorlopige voorziening:
- onder wijziging van de voorlopige omgangsregeling vastgesteld bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 22 oktober 2024 te bepalen:
Primair: dat de man en de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2024 te [woonplaats 2] , voorlopig gerechtigd zijn tot (onbegeleide) omgang volgens een door de voorzieningenrechter vast te stellen voorlopige omgangsregeling inhoudende minimaal twee contactmomenten per week, voor de duur van 8.00 tot 17.00 uur, op donderdag en zaterdag, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] bij de man ophaalt en weer mee naar huis neemt, althans een voorlopige omgangsregeling zoals de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht;
Subsidiair: dat de man en de [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2024 te [woonplaats 2] , voorlopig gerechtigd zijn tot begeleide omgang:
  • volgens een door de voorzieningenrechter vast te stellen voorlopige omgangsregeling waarbij de man en [minderjarige] onder begeleiding elke week tweemaal per week omgang met elkaar hebben gedurende twee uur;
  • waarbij na vier positief verlopen omgangsmomenten de omgangsduur zal worden uitgebreid naar vier uur;
  • waarbij na vier positief verlopen omgangsmomenten onder regie van de omgangsbegeleiding zal worden toegewerkt naar onbegeleide omgang,
  • althans waarbij zal worden toegewerkt naar onbegeleide omgang volgens een door de voorzieningenrechter in goede justitie juist geacht opbouwend schema van begeleide omgang,
  • waarbij als uitgangspunt voor onbegeleide omgang geldt een voorlopige omgangsregeling inhoudende minimaal twee contactmomenten per week, voor de duur van 8.00 tot 17.00 uur, op donderdag en op zaterdag, waarbij de man [minderjarige] bij de vrouw ophaalt en de vrouw [minderjarige] bij de man ophaalt en weer mee naar huis neemt,
  • althans een voorlopige omgangsregeling die de voorzieningenrechter in goede justitie juist acht.

4.De beoordeling

De standpunten
4.1
De man legt aan zijn verzoek het volgende ten grondslag. In de kort gedingprocedure die eerder tussen partijen aanhangig was zijn partijen bij vonnis in kort geding van 22 oktober 2024 naar het Uniform Hulpaanbod verwezen en is een voorlopige omgangsregeling vastgelegd die inhoudt dat er tot 2 november 2024 wekelijks omgang zal zijn tussen de man en [minderjarige] op donderdag en zaterdag van 10.30 tot 11.30 uur bij de vrouw thuis, onder begeleiding van oma moederszijde. Ook is bepaald dat de omgangsmomenten na 2 november 2024 in duur worden uitgebreid naar twee uur begeleid. Binnen het hulpverleningstraject zal bekeken worden hoe de omgang verloopt, of de begeleiding kan worden afgeschaald en of de omgang verder kan worden uitgebreid. Op 18 november 2024 heeft de vrouw aangegeven dat haar moeder de omgang niet meer kan begeleiden vanwege een aanstaande operatie. De vrouw is niet ingegaan op voorstellen van de man om zijn ouders de omgang te laten begeleiden. De vrouw heeft de man bericht dat op 25 november 2024 de laatste omgang is geweest en dat professionele hulp en begeleiding bij de omgang nodig is. De vrouw slaat ieder voorstel van de man omtrent begeleiding van de omgang af. De vrouw wil dus niet langer meewerken aan de door de voorzieningenrechter vastgestelde voorlopige omgangsregeling. Van 10 oktober 2024 tot 23 november 2024 zag de man [minderjarige] vrijwel elke week twee keer. Deze omgang was ook al meer dan de omgang die de voorzieningenrechter had vastgesteld. De man en [minderjarige] hebben een band opgebouwd en zij moeten de gelegenheid krijgen om deze band verder op te bouwen. Een behandeling in de hoofdzaak kan dan ook niet worden afgewacht. Nu professionele begeleiding niet binnen afzienbare tijd kan worden ingezet is dit reden te meer om de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden. De man mist [minderjarige] enorm. Hij wil haar heel graag weer zien.
4.2
Door en namens de vrouw wordt in het verweerschrift en tijdens de mondelinge behandeling het navolgende aangevoerd. Het is onjuist dat er geen professionele begeleiding kan worden ingezet binnen afzienbare tijd. De vrouw heeft van de hulpverlening te horen gekregen dat de begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] zo snel mogelijk kan worden opgestart. De vrouw overlegt een e-mail van de jeugdprofessionals van het UHA van 7 januari 2025 waaruit zulks blijkt. De man heeft dus geen spoedeisend belang bij zijn verzoek. De vrouw heeft bezwaar tegen onbegeleide omgang tussen de man en [minderjarige] omdat zij geen vertrouwen heeft in de man in zijn rol van verzorgende vader. Er is in het verleden heel veel gebeurd tussen partijen. Ook recent zijn er nog dingen gebeurd waardoor de vrouw geen vertrouwen heeft in de man. De man stelt dat hij in het belang van [minderjarige] handelt maar dat is in het geheel niet zo. De omgang tussen de man en [minderjarige] moet volgens de vrouw begeleid worden. Het verzoek van de man moet worden afgewezen en partijen moeten het traject van begeleide omgang via het Uniform Hulpaanbod volgen. Het is jammer dat de man deze procedure is gestart omdat het UHA nu aangeeft eerst de beslissing van de rechter af te wachten voordat er verdere stappen gezet kunnen worden.
4.3
De Raad verklaart tijdens de mondelinge behandeling dat het belang van [minderjarige] voorop moet staan. Allebei de ouders hebben hun eigen behoefte, maar de behoefte van [minderjarige] is dat zij een band op kan bouwen met haar beide ouders. Er is veel gebeurd tussen de ouders en de ouders moeten dat een plekje gaan geven. Begeleide omgang wordt ingezet in situaties met een hoog veiligheidsrisico. Als er door de hulpverlening verder geen aanleiding wordt gezien dan moet de omgang zo snel mogelijk onbegeleid plaatsvinden. De Raad is van mening dat het voor de hulpverlening binnen het Uniform Hulpaanbod goed zou zijn als de rechtbank in de beschikking handvatten voor uitbreiding van de omgang opneemt. De hulpverlening kan dan concreet aan de slag met het afschalen van de begeleiding. Voor de hechtingsrelatie tussen de man en [minderjarige] is het wel van belang dat er minstens twee keer per week omgang plaatsvindt tussen de man en [minderjarige] . Als er geen signalen van onveiligheid zijn en de man over voldoende opvoedcapaciteiten beschikt dan kan naar het oordeel van de Raad de omgang al snel worden uitgebreid. Het is daarnaast van belang dat de ouders gaan werken aan hun verstandhouding en communicatie.
Ontvankelijkheid
4.4
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering.
4.5
In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.6
Naar het oordeel van de rechtbank hangt het onderhavige verzoek tot wijziging van de voorlopige omgangsregeling samen met het verzoek in de hoofdzaak, zodat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek.
Inhoudelijke beoordeling
4.7
Tijdens een korte schorsing van de mondelinge behandeling zijn partijen tot overeenstemming gekomen. Partijen zijn overeengekomen dat er voor de duur van 4 weken twee keer per week begeleide omgang tussen de man en [minderjarige] zal plaatsvinden, een en ander gefaciliteerd door de Gezinsmanager. Na deze 8 begeleide omgangsmomenten zullen partijen samen met de Gezinsmanager de omgangsmomenten evalueren en bespreken of de omgang onbegeleid kan worden voortgezet. In samenspraak met de Gezinsmanager zullen de mogelijkheden van uitbreiding van de omgang worden besproken. De advocaten van partijen zullen na de mondelinge behandeling een bericht sturen naar de Gezinsmanager waarin zij voornoemde afspraak zullen bevestigen en zij zullen een kopie van hun bericht aan de Raad sturen. De rechtbank zal deze tussen partijen bereikte overeenstemming op de hiernavolgende wijze vastleggen.
4.8
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de vrouw de man iedere week per e-mail een recente foto van en belangrijke informatie over [minderjarige] zal sturen. De man zal niet inhoudelijk op deze e-mail reageren zodat er geen discussie tussen partijen zal ontstaan. Nu er geen verzoek tot vaststelling van een informatieregeling voorligt kan de rechtbank hier geen beslissing over nemen. De rechtbank gaat er evenwel vanuit dat partijen deze afspraak zullen nakomen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.9
De rechtbank zal de beslissing omtrent de voorlopige zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
bepaalt bij wege van provisionele voorziening, totdat in de hoofdzaak definitief is beslist, dat de man en de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2024 in [geboorteplaats] , in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar twee keer per week begeleid door de Gezinsmanager gedurende 4 weken, waarna de Gezinsmanager na deze 8 begeleide omgangsmomenten met partijen de omgang zal evalueren en zal worden besproken of de omgang onbegeleid kan worden voortgezet;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
5.3
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. De Beer en, in tegenwoordigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.