ECLI:NL:RBZWB:2025:7056

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2025
Publicatiedatum
20 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/3519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake leges aanslag gemeente Baarle-Nassau

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 oktober 2025, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker die bezwaar heeft gemaakt tegen een opgelegde leges aanslag van € 9.856 door de gemeente Baarle-Nassau. Verzoeker heeft beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar en vraagt de voorzieningenrechter om de invordering van de legesaanslag op te schorten, de legesaanslag te schorsen en verdere dwangmaatregelen te verbieden totdat er definitief is beslist op het beroep. De voorzieningenrechter stelt vast dat hij niet bevoegd is om te oordelen over de rechtmatigheid van de invorderingsmaatregelen, aangezien hiervoor een rechtsgang bij de civiele rechter is geopend. Voor zover het verzoek om schorsing van de aanslag betreft, kan de voorzieningenrechter wel een voorlopige voorziening treffen, mits er sprake is van een spoedeisend belang en de aanslag onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig is opgelegd. De voorzieningenrechter concludeert echter dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft aangetoond, mede omdat er uitstel van betaling is verleend door de invorderingsambtenaar. Hierdoor wordt het verzoek om een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/3519

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Baarle-Nassau, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Aan verzoeker is een aanslag leges opgelegd van € 9.856. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag, waarna de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Tegen die uitspraak op bezwaar heeft verzoeker beroep aangetekend bij de rechtbank.
1.2.
Naast het ingestelde beroep, heeft verzoeker een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. In zijn verzoekschrift verzoekt verzoeker de voorzieningenrechter om:
  • de invordering van de legesaanslag op te schorten;
  • de legesaanslag te schorsen; en
  • het bestuursorgaan te verbieden om verdere dwangmaatregelen te nemen totdat definitief is beslist op het beroep.

Karakter voorlopige voorziening

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij gelden als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechter in de hoofdzaak niet.
2.1.
De voorzieningenrechter kan uitspaak doen zonder partijen uit te nodigen voor een zitting, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is. [2] De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Bevoegdheid voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de belastingkamer van de rechtbank niet bevoegd is te oordelen over de rechtmatigheid van de door de invorderingsambtenaar genomen invorderingsmaatregelen. Daarvoor is een rechtsgang geopend bij de civiele rechter. Voor zover het verzoek is gericht op de rechtmatigheid van (eventuele) invordering van de aanslag, zal verzoeker zich voor een beslissing tot de civiele rechter moeten wenden. De voorzieningenrechter zal zich in zoverre dan ook kennelijk onbevoegd verklaren.
Schorsing van de aanslag
3.1.
Voor zover verzoeker verzoekt om schorsing van de aanslag, heeft de voorzieningenrechter wel de mogelijkheid tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Gelet op de in 1.1 bedoelde beroepsprocedure, is in dat kader ook voldaan aan het vereiste van connexiteit.
3.2.
Slechts in het geval sprake is van een spoedeisend belang en de aanslag onmiskenbaar lichtvaardig of onrechtmatig is opgelegd, kan de voorzieningenrechter de gevraagde voorlopige voorziening toewijzen.
Spoedeisend belang
3.3.
Voordat de voorzieningenrechter dus kan toekomen aan de marginale toetsing van de rechtmatigheid van de aanslag, zal eerst moeten worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de door hem gevraagde voorlopige voorziening.
3.4.
Dat is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Het verzoek zal dus niet worden toegewezen omdat spoedeisend belang op dit moment ontbreekt.
3.5.
De voorzieningenrechter ziet dat de invorderingsambtenaar op 7 augustus 2025 uitstel van betaling voor de aanslag heeft verleend. In de betreffende brief staat daarover:
“Hierbij deel ik u mede dat uw verzoek om uitstel van betaling van de volgende leges wordt ingewilligd:
(…) [notanummer] verschuldigd € 9.865,00
Het uitstel wordt verleend tot op uw beroepschrift tegen deze leges (zaaknr. BRE 25 / 3472 LEGGW, [kenmerk]) is beslist.
Gedurende dit uitstel vangt de (dwang)invordering van het bedrag waarvoor u uitstel van betaling heeft gekregen, niet aan. Het uitstel kan schriftelijk worden beëindigd.”
3.6.
Verzoeker heeft de rechtbank medegedeeld zijn verzoek om een voorlopige voorziening, ondanks het verleende uitstel van betaling, te handhaven.
3.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat gelet op het verleende uitstel van betaling verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening. Om een voorlopige voorziening op financiële gronden te rechtvaardigen is vereist dat verzoeker aannemelijk dient te maken dat hij in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren door de verplichting te moeten betalen [3] of dat sprake is van zodanig nadelige gevolgen dat hij bij het uitblijven van een voorlopige voorziening ernstig en onherstelbaar nadeel zal leiden [4] . Dat er sprake is van een dergelijke situatie op dit moment of in de nabije toekomst waardoor de hoofdprocedure niet kan worden afgewacht, is in dit geval doordat er uitstel van betaling is verleend niet aannemelijk geworden.
3.8.
Nu verzoeker het gestelde spoedeisend belang niet aannemelijk heeft gemaakt, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een marginale toetsing van de rechtmatigheid van de aanslag en daarmee ook niet toe aan de vraag of de aanslag evident onrechtmatig is.
3.9.
Ten aanzien van het verzoek om schorsing van de aanslag, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening daarom, als kennelijk ongegrond, af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af voor zover verzoeker vraagt om schorsing van de aanslag;
  • verklaart zich voor het overige onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 20 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 17 mei 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AX4378.
4.Gerechtshof Arnhem 3 juli 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BX4970.