ECLI:NL:RBZWB:2025:6976

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/5893
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toepassing van de 30%-regeling voor ingekomen werknemers

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had op 22 september 2023 het verzoek van belanghebbende om toepassing van de 30%-bewijsregel afgewezen, omdat belanghebbende niet als ingekomen werknemer kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht heeft afgewezen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de arbeidsovereenkomst met haar werkgever reeds tot stand was gekomen voordat zij naar Nederland emigreerde. Belanghebbende was op het moment van haar emigratie gehuwd en had kinderen, en zij was op 2 augustus 2022 vanuit Turkije naar Nederland gekomen. De arbeidsovereenkomst met de werkgever werd pas op 26 augustus 2022 gesloten, en de tewerkstelling begon op 29 augustus 2022. De rechtbank concludeert dat de inspecteur het verzoek om toepassing van de bewijsregel terecht heeft afgewezen, en verklaart het beroep ongegrond. Belanghebbende heeft geen recht op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5893

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] ([land]), belanghebbende

(gemachtigde: mr. C.U. Mons),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 25 juni 2024.
1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 22 september 2023 het verzoek om toepassing van de bewijsregel voor ingekomen werknemers [1] (de bewijsregel) afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzende beschikking van 22 september 2023 ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het verzoek van belanghebbende om de toepassing van de bewijsregel terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het verzoek om toepassing van de 30%-bewijsregel terecht heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is samen met haar kinderen op 2 augustus 2022 vanuit Turkije naar Nederland geëmigreerd en staat sinds 11 augustus 2022 in de Basisregistratie Personen ingeschreven op een woonadres in Nederland. Belanghebbende is op het moment van immigratie gehuwd en haar echtgenoot verblijft op dat moment in Nederland.
3.1.
Op 26 augustus 2022 is belanghebbende een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een Nederlandse werkgever (de werkgever) overeengekomen. De tewerkstelling van belanghebbende bij de werkgever is op 29 augustus 2022 aangevangen.
3.2.
Op 30 september 2022 heeft de inspecteur een door de werkgever, mede namens belanghebbende gedaan, verzoek om toepassing van de bewijsregel [2] ontvangen (de eerste aanvraag).
3.3.
Bij brief van 2 december 2022 heeft de [inspecteur 3] verzocht nadere informatie te verstrekken over de datum van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst.
3.4.
Op het verzoek om informatie van de inspecteur is niet gereageerd.
3.5.
De inspecteur heeft het verzoek om toepassing van de bewijsregel bij brief van 6 februari 2023 afgewezen.
3.6.
Belanghebbende heeft geen bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking.
3.7.
Belanghebbende is sinds 28 april 2023 niet meer werkzaam bij de werkgever.
3.8.
Op 28 juni 2023 heeft de inspecteur van de werkgever een verzoek tot heroverweging van de afwijzende beslissing van 6 februari 2023 ontvangen.
3.9.
De inspecteur heeft het verzoek als een hernieuwd verzoek om toepassing van de bewijsregel in behandeling genomen (de tweede aanvraag) en de tweede aanvraag bij beschikking van 22 september 2023 afgewezen.
3.10.
Op 2 november 2023 heeft de inspecteur een door de gemachtigde ingediend verzoek met dagtekening 30 oktober 2023 om ambtshalve herbeoordeling van de beslissing van 6 februari 2022 (zie 3.5).
3.11.
Belanghebbende heeft bij brief van 31 oktober 2023 bezwaar gemaakt tegen de afwijzende beschikking van 22 september 2023 (zie 3.9). Het in 3.10 genoemde verzoek is als bijlage bij dit bezwaarschrift opgenomen. Belanghebbende heeft de inspecteur verzocht om het in 3.10 genoemde verzoek en het bezwaar samen te voegen en als één zaak in behandeling te nemen.
3.12.
De inspecteur heeft belanghebbende vervolgens onder meer verzocht informatie te overleggen waaruit volgt dat de arbeidsovereenkomst tussen belanghebbende met de werkgever voorafgaand aan haar komst naar Nederland tot stand is gekomen.
3.13.
In reactie daarop heeft belanghebbende onder meer tekstberichten tussen belanghebbende en een contactpersoon van de werkgever in de periode van 26 juli 2022 tot en met 29 juli 2022 overgelegd.
3.14.
De inspecteur heeft het bezwaar op 25 juni 2024 ongegrond verklaard.

Overwegingen

4. In de kern gaat het in deze zaak om de beantwoording van de vraag of belanghebbende met betrekking tot haar dienstbetrekking bij de werkgever in aanmerking komt voor een beschikking voor toepassing van de bewijsregel. Meer in het bijzonder ligt de vraag voor of belanghebbende kwalificeert als ingekomen werknemer in de zin van artikel 10e, tweede lid, onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB). De overige materiële voorwaarden voor toepassing van de bewijsregel zijn niet in geschil.
4.1.
Belanghebbende stelt dat voorafgaand aan haar emigratie naar Nederland sprake was van een mondeling gesloten bindende arbeidsovereenkomst met de werkgever. Volgens belanghebbende is uit de overgelegde tekstberichten op te maken dat ook sprake is geweest van telefonisch contact waarin overeenstemming is bereikt over haar aanstelling bij de werkgever. Zonder de zekerheid van die aanstelling zou zij niet naar Nederland zijn gekomen met haar kinderen, aldus belanghebbende.
4.2.
De inspecteur heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het tweede verzoek (zie 3.8) centraal staat in deze procedure omdat in het systeem van de wet besloten ligt dat slechts eenmaal met vrucht een aanvraag voor een beschikking van de bewijsregel kan worden ingediend en de beslissing op de eerste aanvraag onherroepelijk is komen vast te staan. De tweede aanvraag kan daarom slechts worden opgevat als een nieuwe aanvraag, waarop artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Belanghebbende heeft bij de tweede aanvraag niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van feiten en omstandigheden die bij de eerste aanvraag nog niet bekend waren, aldus de inspecteur. De tweede aanvraag is daarom, bij gebrek aan een zogenoemd novum, terecht afgewezen.
Subsidiair stelt de inspecteur dat het tweede verzoek op inhoudelijke gronden terecht is afgewezen omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij kwalificeert als ingekomen werknemer.
Beoordelingskader/wettelijk kader
4.3.
Onder bepaalde voorwaarden zijn vergoedingen die een inhoudingsplichtige aan een werknemer verstrekt ter zake van extra kosten van tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst in het kader van de dienstbetrekking (extraterritoriale kosten) tot ten hoogste 30% van het loon – inclusief de vergoeding voor extraterritoriale kosten – als (belasting)vrije vergoeding aan te merken. [3] De vergoedingen en verstrekkingen aan ingekomen werknemers worden geacht extraterritoriale kosten te zijn (de bewijsregel). [4] Onder een ingekomen werknemer wordt verstaan: een door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven werknemer met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is. [5]
4.4.
De bewijsregel kan worden toegekend nadat de (ingekomen) werknemer en de inhoudingsplichtige daartoe gezamenlijk een verzoek hebben ingediend bij de inspecteur. [6]
De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. [7] Indien een verzoek binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling als extraterritoriale werknemer door de inhoudingsplichtige wordt gedaan, werkt de beschikking terug tot en met de aanvang van de tewerkstelling als extraterritoriale werknemer. Indien het verzoek later is gedaan, dan is de bewijsregel eerst van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan. [8]
4.5.
Voor de vraag of iemand als ingekomen werknemer kwalificeert, is het moment van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst bepalend. [9] Bij de beantwoording van de vraag of belanghebbende als een werknemer uit een ander land is aangeworven moet de rechtbank beoordelen of de werkgever en belanghebbende een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan op een moment waarop de belanghebbende haar woonplaats buiten Nederland had.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de 30%-regeling een begunstigende regeling is. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt dan mee dat belanghebbende de feiten en omstandigheden stelt waaruit volgt dat is voldaan aan de voorwaarden van de regeling en dat hij die feiten en omstandigheden – bij gemotiveerde betwisting door de inspecteur –aannemelijk maakt.
4.7.
Voor zover de uitspraak op bezwaar betrekking heeft op de beslissing tot afwijzing van een nieuwe aanvraag voor de toepassing van de bewijsregel (de tweede aanvraag), dan heeft de inspecteur het bezwaar hiertegen terecht afgewezen. Op het moment van de tweede aanvraag was belanghebbende namelijk al niet meer werkzaam voor de werkgever of voor enig andere werkgever in Nederland.
4.8.
Voor zover de uitspraak op bezwaar betrekking heeft op de heroverweging van afwijzende beslissing op de eerste aanvraag, dan heeft de inspecteur het bezwaar hiertegen ook terecht afgewezen. Zo een heroverweging van de eerste aanvraag al mogelijk zou kunnen zijn, dan heeft belanghebbende met alles wat zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat de arbeidsovereenkomst reeds tot stand was gekomen voordat zij naar Nederland was geëmigreerd. Uit de uitwisseling van de tekstberichten volgt dit naar het oordeel van de rechtbank niet. Aan het eind van deze berichten verzoekt de contactpersoon van de werkgever namelijk om een update van de CV van belanghebbende, zodat de manager van de werkgever kan beslissen of hij belanghebbende zal uitnodigen voor een eerste gesprek. In het laatste bericht van belanghebbende geeft zij aan dat zij de CV per email heeft verzonden. Hieruit volgt dus niet dat de arbeidsovereenkomst reeds mondeling tot stand was gekomen voor haar vertrek naar Nederland. Verder volgt ook uit geen ander stuk dat tussen belanghebbende en de werkgever reeds mondeling een arbeidsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen. Met de stelling van belanghebbende dat zij anders nooit met haar kinderen naar Nederland zou zijn gekomen, heeft zij ook niet aannemelijk gemaakt dat eerder een mondelinge overeenkomst tot stand was gekomen, aangezien daaraan ook andere redenen ten grondslag zouden kunnen liggen, gelet op de omstandigheid dat haar echtgenoot reeds in Nederland woonde.
4.9.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur hoe dan ook het verzoek om toepassing van de bewijsregel terecht afgewezen en is het bezwaar van belanghebbende terecht ongegrond verklaard.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de bewijsregel. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 16 oktober 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 31a, achtste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 juncto de artikelen 10e en volgende van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
2.Als bedoeld in artikel 10ei, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.
3.Artikel 31a, tweede lid, aanhef en onderdeel e, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB).
4.Artikel 10ea van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (UBLB).
5.Artikel 10e, tweede lid, onderdeel b, van het UBLB.
6.Artikel 10ea UBLB.
7.Artikel 10ei UBLB, eerste lid UBLB.
8.Artikel 10ei UBLB, tweede lid UBLB.
9.Hoge Raad van 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4064.