Op 15 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de WOZ-waarde van een woning in [plaats 2]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had beroep aangetekend tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland, die de waarde van de woning op 1 januari 2023 had vastgesteld op € 542.000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 september 2025, waarbij zowel de belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de woning in goede justitie op € 497.000 moest worden vastgesteld, omdat geen van beide partijen erin was geslaagd om hun voorgestelde waarde aannemelijk te maken. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de aanslag OZB dienovereenkomstig moest worden verlaagd. Tevens werd de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende.