ECLI:NL:RBZWB:2025:6876

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
24/2066
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van 8 oktober 2025 beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De naheffingsaanslag, die een totaalbedrag van € 54,77 omvat, werd opgelegd omdat de belanghebbende op 24 oktober 2023 zijn auto had geparkeerd zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende ongegrond, waarna de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende gemotiveerd heeft waarom de naheffingsaanslag is gehandhaafd. De rechtbank stelt vast dat de belanghebbende onvoldoende heeft aangetoond dat hij niet op de hoogte was van de parkeerbelastingverplichting op de betreffende locatie. De rechtbank wijst erop dat het op de weg van de parkeerder ligt om zich te informeren over de geldende parkeerregels en dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de verplichting tot het betalen van parkeerbelasting duidelijk kenbaar was door middel van borden en parkeerapparatuur in de omgeving.

Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/2066

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 28 december 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 6 juni 2025 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. Belanghebbende heef op 24 oktober 2023 een auto met [kenteken] geparkeerd aan de [straat] te Tilburg. Tijdens een controle omstreeks 16.13 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 54,77, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 53,77 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Vooraf: heeft de heffingsambtenaar het motiveringsbeginsel geschonden?
4. Belanghebbende stelt dat de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar onvoldoende is ingegaan op de aangevoerde gronden in het bezwaarschrift. Belanghebbende voert aan dat de heffingsambtenaar enkel een algemene toelichting geeft over het gebruik van zonegebieden binnen de gemeente, zonder in het bijzonder in te gaan op de situatie op de vermeende locatie. De uitspraak op bezwaar is daarmee onvoldoende gemotiveerd en onbegrijpelijk, aldus belanghebbende.
4.1.
Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet een uitspraak op bezwaar berusten op een deugdelijke motivering. Aan de hand en omvang van de motivering stelt de wet geen nadere eisen, maar een (negatieve) beslissing op bezwaar moet wel afdoende ingaan op de aangevoerde argumenten en moet inzicht bieden in de redenen die aan die beslissing ten grondslag liggen. [1] Een schending van het motiveringsbeginsel kan in beginsel niet leiden tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar, maar enkel tot gevolg kan hebben dat de rechtbank, zo deze de uitspraak van de heffingsambtenaar bevestigt, verplicht is om zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is in voorliggende geval geen sprake van een schending van het motiveringsbeginsel. In de uitspraak op bezwaar komt voldoende specifiek naar voren waarom de naheffingsaanslag is gehandhaafd. Hierbij is de heffingsambtenaar voldoende ingegaan op de door belanghebbende aangedragen gronden.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.3.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Belanghebbende voert aan dat het voor hem onduidelijk was dat ter plaatse parkeerbelasting moet worden voldaan. Hij heeft geen zoneborden gezien waaruit hij had kunnen afleiden dat parkeerbelasting moest worden voldaan, aldus belanghebbende. Tevens betwist belanghebbende dat sprake is van een zone waar betaald parkeren geldt.
De heffingsambtenaar stelt dat het betaald parkeerbeleid op de locatie waar belanghebbende heeft geparkeerd voldoende kenbaar is. De [straat] valt in [zone]. Bij het inrijden van de straten die grenzen aan deze zone is middels bebording aangegeven dat een verplichting bestaat tot het betalen van parkeerbelasting. Op ongeveer 10 meter afstand van de plek waar belanghebbende geparkeerd stond had belanghebbende een zonebord kunnen treffen, aldus de heffingsambtenaar.
4.4.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 24 oktober 2023 geparkeerd stond aan de [straat] te Tilburg. In geschil is wel of deze locatie is aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Belanghebbende betwist dat sprake is van een zone.
De rechtbank overweegt dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als een plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [2] Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat deze grond van belanghebbende niet slaagt. De vraag of het voldoende kenbaar is gemaakt dat op deze locatie parkeerbelasting is verschuldigd wordt hierna beantwoord.
4.5.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen kan blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). [3] Verder blijkt uit de rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht. [4]
4.6.
De rechtbank overweegt dat indien belanghebbende de kenbaarheid van het betaald-parkeren regime betwist, de heffingsambtenaar aannemelijk dient te maken dat hierover ten tijde van het parkeren redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar, middels het door hem overgelegde beeldmateriaal, aannemelijk gemaakt dat aan het kenbaarheidsvereiste is voldaan. De rechtbank acht het standpunt van de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk, dat op alle toegangswegen naar het centrum zoneborden zijn geplaatst, waarop aangegeven staat dat betaald moet worden voor het parkeren. Voorbij deze borden is parkeerbelasting verschuldigd zolang er geen eindbord wordt gepasseerd. Het is dan niet noodzakelijk dat aan het begin van elke straat een herhalingsbord geplaatst wordt. Gelet hierop was naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat ter plaatse voor het parkeren betaald diende te worden. Daarnaast lag het op de weg van belanghebbende om voorafgaande aan het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij oplet of hij bebording of een parkeerautomaat passeert en dat hij - nadat hij zijn auto heeft geparkeerd - zich enige inspanning getroost, zoals het maken van een korte wandeling rondom zijn parkeerplek, om na te gaan of er in de buurt een parkeerautomaat is geplaatst die zich buiten zijn directe gezichtsveld bevindt. Dat belanghebbende dit niet of onvoldoende heeft gedaan en het aan het begin van de parkeerzone gepasseerde bord niet heeft gezien, leidt tot de conclusie dat hij onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed. Ook krijgt belanghebbende geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van F. de Jong, griffier, op 8 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, blz. 154.
2.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023
3.HR 22 november 1995, nr. 30/141, ECLI:NL:HR:1995:AA3126.
4.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:3962 en Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.