ECLI:NL:RBZWB:2025:6875

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
24/1977
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en verzoek om proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 8 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom beoordeeld. De heffingsambtenaar had een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, die op 9 augustus 2023 een auto had geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag van € 70,05 werd later door de heffingsambtenaar vernietigd, maar het verzoek van belanghebbende om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet voldoende tijd heeft gegund voor het voldoen van de parkeerbelasting, wat leidt tot een onrechtmatigheid. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is en dat de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende moet vergoeden, evenals het griffierecht. De totale vergoeding bedraagt € 1.230,50. De rechtbank betreurt de lange duur van de procedure, die meer dan 24 maanden heeft geduurd, maar oordeelt dat de overschrijding minder dan 12 maanden betreft, waardoor er geen financiële compensatie wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/1977

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Bergen op Zoom, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 januari 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard. Daarbij is de naheffingsaanslag vernietigd en het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van belanghebbende deelgenomen. De heffingsambtenaar heeft zich afgemeld voor de zitting.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank een schriftelijke uitspraak aangekondigd. De termijn daarvoor is zes weken. Deze termijn is niet haalbaar gebleken en de rechtbank heeft de uitspraaktermijn moeten verlengen. De rechtbank betreurt dat. Dat heeft ook gevolgen voor de redelijke termijn voor het doen van uitspraak. De rechtbank gaat daar in onderdeel 5 nader op in.

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 9 augustus 2023 een auto met [kenteken] geparkeerd aan de [straat] te Bergen op Zoom. Tijdens een controle omstreeks 09.39 uur is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 70,05.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft met de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag van belanghebbende uit coulance vernietigd, omdat gebleken is dat er één minuut tussen het opleggen van de naheffingsaanslag en de aanmelding van het kenteken van belanghebbende in een parkeerapplicatie is gelegen.
2.3.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van haar proceskosten. De heffingsambtenaar heeft dit verzoek afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de heffingsambtenaar het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar terecht heeft afgewezen. De rechtbank beoordeelt dit geschil aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van zijn proceskosten in de bezwaarfase, indien het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
4.1.
Belanghebbende stelt dat in dit geval sprake is van een dergelijke onrechtmatigheid. De onrechtmatigheid die aan de heffingsambtenaar is te wijten, is daarin gelegen dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende geen redelijke tijd heeft gegund om aangifte van de parkeerbelasting te voldoen. Er is één minuut is gelegen tussen het opleggen van de naheffingsaanslag en de voldoening van parkeerbelasting, aldus belanghebbende.
De heffingsambtenaar stelt dat geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De naheffingsaanslag is rechtmatig opgelegd op het moment dat geen parkeerbelasting was voldaan. De naheffingsaanslag is vervolgens uit coulance vernietigd. Gezien geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, ontbreekt een wettelijke grondslag voor de toekenning van een kostenvergoeding in de bezwaarfase, aldus de heffingsambtenaar.
4.2.
De rechtbank neemt in overweging dat parkeerbelasting in beginsel onmiddellijk dient te worden voldaan bij aanvang van het parkeren, Volgens vaste rechtspraak moet aan een parkeerder echter een redelijke tijd worden gegund die nodig is om daadwerkelijk te betalen. De redelijke termijn waarbinnen de parkeerbelasting moet zijn voldaan, hangt af van de omstandigheden van het geval.
4.3.
Belanghebbende heeft in dit geval de aangifte voldaan via een parkeerapplicatie. Belanghebbende heeft één minuut nadat de naheffingsaanslag is opgelegd de parkeerapplicatie geactiveerd. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar geen inzicht heeft gegeven in de wijze waarop de interne systemen waarborgen dat kort na de registratie van een parkeeractie, binnen de redelijke tijd die aan een parkeerder moet worden gegund, wordt voorkomen dat een naheffingsaanslag wordt opgelegd. De heffingsambtenaar heeft geen stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar geen naheffingsaanslagdossier, met foto’s van de situatie ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag, overgelegd, waaruit blijkt dat aan belanghebbende wel een redelijke termijn is gegund. Dit brengt een risico mee dat voor rekening van de heffingsambtenaar komt.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat aan belanghebbende een redelijke tijd voor de aangifte van parkeerbelasting is gegund. De heffingsambtenaar was dus niet bevoegd tot het heffen van parkeerbelasting. De uitspraak op bezwaar heeft daarom een ondeugdelijke motivering. Voor de naheffingsaanslag heeft dit geen gevolgen, omdat die reeds is vernietigd. Het brengt wel mee dat sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding in bezwaar ten onrechte is afgewezen.

Ambtshalve: lange duur van de procedure

5. De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de procedure meer is dan 24 maanden. Deze overschrijding is ontstaan na de aangekondigde termijn voor het doen van uitspraak. Voor dat geval is geen verzoek tot compensatie voor de lange duur vereist en ligt het op de weg van de rechtbank om ambtshalve te beoordelen of sprake is van een ongeoorloofde overschrijding van de redelijke termijn en welke gevolgen dat heeft. De rechtbank heeft dat onderzoek gedaan. De slotsom is dat de redelijke termijn is overschreden, dat dit echter minder dan 12 maanden betreft en ook dat het belang kleiner is dan de ondergrens om voor een financiële vergoeding in aanmerking te komen. De rechtbank volstaat daarom met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, hetgeen zij betreurt (zie ook 1.5).

Conclusie

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de proceskostenvergoeding in bezwaar wordt vernietigd.
6.1.
De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende in bezwaar en beroep moet vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. Belanghebbende heeft recht op 1 punt voor het bezwaarschrift (met een waarde van € 647), 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting (met een waarde van € 907 per punt). De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een lichte zaak en kent daarom een wegingsfactor 0.5 toe. [1] Verder zijn geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De vergoeding bedraagt in totaal € 1.230,50.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar ook het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1.230,50 aan proceskosten aan belanghebbende;
- beslist dat voor zover de vergoeding van het griffierecht en de toegekende proceskostenvergoeding niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van F. de Jong, griffier, op 8 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is buiten staat om deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 november 2021, ECLI:NL:GHSHE:2021:3315.