In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 oktober 2024 beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een tussenwoning in Breda, vastgesteld op € 736.000 per 1 januari 2023, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had deze woning op 23 oktober 2022 aangekocht voor € 700.000 en stelde dat de waarde op de waardepeildatum € 590.000 was.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat het eigen aankoopcijfer van belanghebbende niet marktconform is. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning op de peildatum moet worden vastgesteld op het eigen aankoopcijfer van € 700.000. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd, en de aanslag OZB dienovereenkomstig moet worden verminderd. Tevens moet de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende vergoeden.