In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 1 oktober 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had eerder de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 347.000, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. De belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat de waarde te hoog was en dat deze niet hoger kon zijn dan € 302.000 op basis van zijn eigen verkoopcijfer. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning inderdaad te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het eigen verkoopcijfer van de woning, dat circa 21 maanden voor de waardepeildatum is gerealiseerd, bruikbaar is voor de waardebepaling. De heffingsambtenaar had niet voldoende onderbouwd waarom dit verkoopcijfer niet representatief zou zijn. De rechtbank vermindert de WOZ-waarde tot € 302.000 en bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht en de proceskosten aan de belanghebbende moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan door partijen worden aangevochten in hoger beroep.