4.3.2.De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Bekennende verklaring
Verdachte heeft verklaard dat hij in de (vroege) ochtend van 19 januari 2025 naar het pand van café [café] (hierna: [café] ) aan de [adres 2] is gegaan. Daar heeft hij met een hamer de ruiten van het pand kapot geslagen, vervolgens heeft hij een fles met brandbare stof (molotovcocktail) aangestoken en deze tegen de muur van het pand aangegooid om brand te stichten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 19 januari 2025 opzet had om brand te stichten en dat na het gooien van de molotovcocktail tegen de muur van het pand van [café] vlammen te zien zijn. Het dossier bevat echter geen forensische rapportage waaruit blijkt van brandschade aan het pand en dit blijkt ook niet uit de aangifte. Het vuur is voorts uit zichzelf gedoofd. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat geen sprake is van een voltooide brandstichting en zal verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot brandstichting, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging voorts van oordeel dat van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel geen sprake is geweest. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat er op 17 januari 2025 om 04.48 uur brand is geweest bij het pand van [café] . Door deze brand is er schade ontstaan in het pand van [café] . Na onderzoek blijkt dat de brand ontstaan is door het gebruik van zogenoemde molotovcocktails. Verdachte ontkent zijn betrokkenheid.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde brandstichting op 17 januari 2025. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Modus operandi
In het dossier zitten camerabeelden van de brandstichtingen op 17 en op 19 januari 2025. Op deze beelden is een slank persoon zichtbaar die donkere kleding draagt, witte handschoenen en een gezicht bedekkende muts (balaclava). Bij beide brandstichtingen wordt met een hamer hetzelfde raam aan de zijkant van het pand ingeslagen. Daarbij wordt een zogenoemde molotovcocktail, te weten een fles met een brandbaar middel, gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een soortgelijke modus operandi ten aanzien van de feiten 1 en 2. De manier van handelen komt nagenoeg met elkaar overeen. Daarnaast vertoont de persoon die op de beelden te zien is, sterke gelijkenissen in fysieke kenmerken, postuur en kledij.
Zendmastgegevens
Verdachte bleek tijdens zijn aanhouding twee telefoons op zak te hebben. Door de digitale recherche is de inhoud van deze telefoons veiliggesteld. Uit de data op deze telefoons bleek dat onder andere een Apple iPhone 12 mini met telefoonnummer + [telefoonnummer] en IMEI-nummer [nummer] een telefoon van verdachte was. Uit onderzoek naar de zendmastgegevens is naar voren gekomen dat eerder genoemd telefoonnummer op
17 januari 2025 om 04.46 uur voorkomt op de mast waarvan het dekkingsgebied de [adres 2] is, waar [café] gevestigd is. De woning van verdachte ligt buiten het dekkingsgebied van deze mast. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte ten tijde van de brandstichting op 17 januari 2025 niet op zijn woonadres aanwezig was, maar zich in de buurt van de [adres 2] bevond.
Telefoon van verdachte
In de Apple iPhone 12 mini zijn berichten aangetroffen van en naar contacten die in de telefoon opgeslagen stonden als “mama” en “papa”. In de berichten werd door de moeder van verdachte gevraagd waar hij was en werd aangegeven dat zijn vader de bus nodig had. Verdachte gaf hierop om 05.12 uur aan dat hij de bus al had weggezet. Ook de vader van verdachte vroeg zich af waar hij was en noemde daarbij specifiek de naam [verdachte] , de voornaam van verdachte.
Uit de berichten leidt de rechtbank af dat verdachte niet thuis was op vroege ochtend van
17 januari 2025 en dat de telefoon op dat moment bij verdachte in gebruik was.
Verder werden in deze telefoon van verdachte Snapchatgesprekken aangetroffen met berichten die verstuurd zijn op 17 januari 2025. De berichten bleken te zijn verstuurd met een Snapchataccount met de naam “
[accountnaam 1]”. De rechtbank constateert dat dit Snapchataccount is aangetroffen op de telefoon die in bezit was van verdachte en waarmee hij diezelfde avond met zijn ouders contact heeft gehad. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat het Snapchataccount “
[accountnaam 1]” toebehoort aan verdachte.
Vanuit het Snapchataccount “
[accountnaam 1]” zijn in de nacht/vroege ochtend van 17 januari 2025 onder andere de volgende berichten verstuurd:
03:44:49: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 2] ” - “Heb je bivi”
03:45:39: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 2] ” - “5min ga k bewegen”
03:45:43: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 2] ” - “Ga eerst langs shell”
En in de middag van 17 januari 2025 de volgende berichten:
13:16:21: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 3] ” - “Wou zeggen als je vaker van die klusjes hebt moet je me cc dan ga k en dan geef k je ook je deel”
13:17:16: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 3] ” - “Ja wlh je moet me cc neef’
13:17:24: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 3] ” - “Doe zulke dingen met liefde”
Ook is er op de telefoon een video aangetroffen waarop te zien is dat vanuit een rijdend voertuig, [café] gefilmd wordt inclusief het raam waar de brand is gesticht. De tijdsstempel van de still van deze video betreft 17 januari 2025 om 13.30 uur (zijnde de middag na de brand). Op de video is ook een manspersoon te zien. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij deze video zelf gemaakt heeft en dat de manspersoon zijn vriend [getuige] betreft. Volgens verdachte is deze video echter pas op 18 januari 2025 gemaakt. Aangever [slachtoffer 1] heeft de beelden van zijn camerasysteem bekeken. Daaruit blijkt dat op 17 januari 2025 om 13.30 uur een voertuig voorzien van kenteken [kenteken] langs het pand rijdt. Na onderzoek in de politiesystemen bleek dit voertuig te naam gesteld te zijn op getuige [getuige] . Door de politie is geverbaliseerd dat het voertuig volgens de tijdstempel van de opgenomen beelden op 17-01-2025 om 13.30 uur voorbij het café kwam gereden. Hierdoor kan worden aangenomen dat de opgeslagen tijd van het videofragment op het toestel van verdachte kloppend is.
Verdachte heeft ter zitting geen nadere verklaring willen geven over de video en de berichten via het Snapchataccount “
[accountnaam 1]” die zijn aangetroffen op de bij hem inbeslaggenomen telefoon. Ook verdere vragen hierover heeft verdachte geweigerd te beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte deze video zelf heeft gemaakt op 17 januari 2025.
Gelet op het al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die zichtbaar is op de beelden van zowel 19 januari 2025 als 17 januari 2025 en dus ook de brand heeft gesticht op 17 januari 2025. Daarmee wordt de verklaring van verdachte, dat hij op 18 januari 2025 gedwongen zou zijn door twee mannen om brand te stichten, ontkracht. Los van het feit dat deze verklaring van verdachte op geen enkele wijze ondersteund wordt.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooide brandstichting. Op 17 januari 2025 zijn vlammen ontstaan in het pand van [café] . Door deze brand is ook brandschade ontstaan aan goederen die zich in het pand van [café] bevonden. Uit het forensisch onderzoek naar de brand op 17 januari 2025 blijkt dat de brand zich niet heeft kunnen onderhouden waardoor grotere schade aan het pand en belendende objecten uitgebleven is. Op basis van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat door de brand op 17 januari 2025 gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook in dit geval geen sprake van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Ten tijde van de brand waren er in het pand geen andere personen aanwezig. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel gepoogd heeft brand te stichten (feit 1 subsidiair) als opzettelijk brand heeft gesticht (feit 2 primair), zoals tenlastegelegd, waarbij gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en de (daarin) nabijgelegen goederen, is ontstaan.