ECLI:NL:RBZWB:2025:6502
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak in het kader van een bezwaar tegen de aanslag onroerendezaakbelastingen
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een hoekwoning in [plaats 1], vastgesteld op € 238.000 per 1 januari 2023. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 218.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 17 september 2025, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar, vertegenwoordigd door mr. B. de Smit, aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank baseert haar oordeel op de vergelijkingsmethode, waarbij de waarde wordt bepaald aan de hand van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen. De heffingsambtenaar had een waarderapport overgelegd dat de waarde op € 261.000 had berekend, wat hoger is dan de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank concludeert dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar adequaat rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend en het griffierecht wordt niet vergoed.